Overslaan en naar de inhoud gaan
Top
Exit-interview Gerard Anderiesen: stadsvernieuwer pur sang neemt afscheid
"De gemeente kan nooit om de corporaties heen"

Per 1 oktober treedt Gerard Anderiesen af als bestuurder bij Stadgenoot. De laatste ‘mastodont’ uit Amsterdamse corporatiesector neemt afscheid. Anderiesen maakte het allemaal mee, van de opkomst tot de neergang van de corporatie als maatschappelijke onderneming. Maar van enige zuurheid is geen sprake. Hij kan zich goed vinden in een bescheidener rol van de corporatie.

Gerard Anderiesen
Gerard Anderiesen (62) treedt per 1 oktober af als bestuurder bij Stadgenoot. Hij blijft tot 1 januari in dienst. De reden om terug te treden is een persoonlijke: hij heeft al langer geleden met zijn vrouw, die vijf jaar ouder is, afgesproken gelijktijdig met pensioen te gaan. Zijn taken bij Stadgenoot worden verdeeld over de huidige bestuursvoorzitter Marien de Langen en de vier directeuren.
Anderiesen startte na zijn studie als stadssocioloog, wetenschapper en onderzoeker. In 1994 werd hij directeur van de Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties (AFWC). Acht jaar later werd hij directeur van de Algemene Woningbouw Vereniging (AWV). Die fuseerde in 2008 met Het Oosten tot Stadgenoot.

Jouw loopbaan loopt parallel aan de opkomst en neergang van de woningcorporatie als maatschappelijke onderneming.
Anderiesen lacht: “Er zijn inderdaad de nodige schommelingen geweest. In 1994 werd ik directeur van de AFWC. Het moment van de bruteringsoperatie, de verzelfstandiging van de corporaties. Een enorme trendbreuk. Daarvóór bepaalde en betaalde de overheid. Vanaf toen moesten de corporaties hun eigen broek ophouden en een ondernemende rol op zich nemen. Elke corporatie reageerde daar verschillend op, maar geleidelijk groeiden wij in die nieuwe rol en de ambities die daarbij hoorden. We werden daartoe ook nadrukkelijk aangespoord door de overheid. Corporaties moesten een belangrijke rol in wijken gaan spelen; de prestatievelden Leefbaarheid en Wonen en Zorg werden aan het takenpakket toegevoegd. Gelijktijdig ontvouwde zich een grote stedelijke vernieuwingsopgave in de Bijlmer en Nieuw-West. En dat moest niet alleen stenen stapelen zijn.”

Maar de commerciële poot werd ook steeds belangrijker. Corporaties werden grote vastgoedontwikkelaars.
“Zeker. Al wil ik daar een kanttekening bij plaatsen. De Duivesteijnen van dit land benadrukken altijd dat we na de verzelfstandiging veel commerciëler zijn geworden. Maar we zijn ook allerlei maatschappelijke taken gaan overnemen van de overheid.
Rond 2000 werden we ook aangesproken op het bevorderen van het eigenwoningbezit. Minister Remkes kwam daarvoor om de haverklap naar Amsterdam. Die handschoen hebben we opgepakt, dat kun je wel vaststellen. De helft van de toename van het eigenwoningbezit in Amsterdam is toe te schrijven aan de corporaties. We tekenden jarenlang voor twee derde van de bouwproductie.”

Er kwam ook felle onderlinge concurrentie in de jacht op locaties en grondposities. Daar is veel geld verloren gegaan.
“Dat gebeurde af en toe. Het is achteraf bezien inderdaad een beetje absurd dat je tegen elkaar opbiedt om je maatschappelijke taak te vervullen. Dat doen we gelukkig niet meer, ook niet nu corporaties er financieel weer beter voorstaan. En waren al die investeringen maar gebaseerd op puur commerciële afwegingen. Corporaties wilden zo graag goede dingen doen, dat investeringsbeslissingen soms onvoldoende zakelijk gemotiveerd waren. Daar is terecht tegen geprotesteerd door commerciële partijen.”

Nog even naar je jaren als Federatiedirecteur. Een veel gehoorde metafoor voor de Federatie was die van een kruiwagen met springende kikkers. En jij had kennelijk de taak die erin te houden.
“Alle corporaties kwamen na die brutering in een soort pubertijd. Ze reageerden heel verschillend op de verzelfstandiging en waren voortdurend bezig de anderen van hun eigen gelijk te overtuigen. De een zocht de grenzen van het commerciële op, de ander bleef behoudender en meer maatschappelijk georiënteerd. Daarbij liepen veel directeuren al jaren mee; die waren soms ook wel een beetje klaar met elkaar. Maar gaandeweg groeiden de ideeën over de nieuwe rol van corporaties naar elkaar toe. Zo rond mijn afscheid was de grootste animositeit wel over.”

Schaalvergroting

In jouw periode bij de AFWC startte ook een fusiegolf. Die ging deze eeuw gewoon door. Jij bent bij de AWV ook lang bezig geweest fusiepartners te vinden. Hoe kijk je terug op die schaalvergroting?
“Voor Amsterdam is dat toch verstandig geweest. Toen ik bij de Federatie kwam, waren er achttien corporaties met bezit verspreid door de hele stad, dwars door elkaar heen. Dat was natuurlijk uitermate inefficiënt, zeker bij vernieuwingsoperaties waarbij grote gebieden waren betrokken. Nu zijn er nog zes. Organisaties hebben daardoor ook de kennis en de kunde om alle verschillende rollen in de stad te vervullen.
Maar er speelde nog wat anders. In de nieuwe situatie werden corporaties concurrenten van elkaar. Daarbij ging het ook gewoon om omvang en slagkracht. Ik heb meegemaakt dat een kleine corporatie als Zomers Buiten niet meer door de wethouder werd uitgenodigd bij het bekijken van nieuwe locaties. Die werd niet meer gezien. Door de vele fusies was AWV een kleintje geworden. Als pure woningbeheerder was dat geen probleem, maar als je woningen wilt bouwen of gebieden herontwikkelen wel. En dat zat eraan te komen, want AWV had veel bezit in Nieuw-West. Het was wel duidelijk dat de organisatie daar niet op was toegerust. Wij hebben die herpositionering ‘AWV in beweging’ genoemd, om aan te geven dat we een actieve rol wilden spelen in de stedelijke vernieuwing. Daardoor was fuseren onontkoombaar.”

Maar de beloofde efficiëntiewinst van die schaalvergroting kwam er niet uit. Stadgenoot had jarenlang een torenhoge overhead.
“Daar moeten we eerlijk over zijn. We hebben onderschat wat het met zich meebrengt om twee werkorganisaties in elkaar te schuiven en tegelijkertijd alle ambities overeind te houden. Daarbij hadden we beloofd niemand te ontslaan vanwege die fusie. Het heeft lang geduurd voor we de dagelijkse processen en de dienstverlening gestroomlijnd hadden. Maar toen snel na de fusie de crisis uitbrak, zijn we wel direct stevig gaan ingrijpen. Toen twee jaar later Marien de Langen hier kwam als bestuurder hebben we ‘De Opstelling’ geschreven. Een van de drie prioriteiten was: de basis op orde. Dat zegt genoeg.”

Je hebt vele plannen gelanceerd om meer differentiatie in woningaanbod en huurarrangementen aan te brengen. Zo introduceerde je in een NUL20-interview in 2002 al het idee van de vijfjaarscontracten voor starters. En zie, veertien jaar later is het zover. Een lange adem is wel een voorwaarde in deze sector.
“Traagheid is inderdaad verbonden aan vastgoed. Tijdelijke contracten waren toen onbespreekbaar. En dan ineens gaat zo’n balletje rollen. Eerst met het campuscontract, toen het jongerencontract. En dan wordt het door de ChristenUnie opgepakt en blijkt Den Haag ook niet meer tegen.
Aan de andere kant: als je maar volhoudt, dan verandert er wel iets. De samenstelling van de Amsterdamse woningvoorraad is enorm gewijzigd ten opzichte van begin jaren negentig. Van ruim 10 naar meer dan 30 procent eigenwoningbezit. Hetzelfde geldt voor de enorme kwaliteitsverbetering van de woningvoorraad.”

Bondgenoot of tegenstander

Tijdelijke verhuur roept veel weerstand op in huurderskringen. Algemener: het imago van corporaties lijkt niet erg te verbeteren, ondanks alle ingrepen van de laatste jaren. Waarom zijn jullie toch zo impopulair?
“De meeste huurders zijn gewoon tevreden met hun corporatie. Maar er gaat wel eens wat mis en dat wordt dan snel onder het vergrootglas gelegd. Terecht soms, want mensen hebben gewoon recht op een goede woning en adequate dienstverlening. Daarbij komt dat er altijd strijd is geweest tussen huurders en verhuurders. In de jaren tachtig had je al rapporten met als titel: ‘Corporaties, bondgenoten of tegenstanders?’
Wat woningcorporaties parten speelt, is dat ze onderworpen zijn aan twee logica’s: de oorspronkelijke woningbouwvereniging was voor en van de leden. Maar na de oorlog krijgt de corporatie een maatschappelijke taak. Dan krijg je belangentegenstellingen. Waarom iets doen voor niet-leden, voor statushouders of daklozen? Met die logica van het groepsbelang is  op zich niets mis. De HA en nog meer de Woonbond vertegenwoordigen vooral de belangen van de zittende huurders. Maar dat is een ander belang dan het uitvoeren van een maatschappelijke en politiek bepaalde taak.
Amsterdam was een stad met veel goedkope huurwoningen, op een gegeven moment te veel, afgemeten aan de inkomens van de bevolking. Ik begrijp best dat met de keuze voor meer differentiatie, in combinatie met de toenemende populariteit van de stad, onze doelgroep zich bedreigd voelt. Want het aantal huurwoningen zakt en de huren stijgen. Het is nu onze taak een balans te vinden tussen insiders en outsiders, tussen mensen die in de stad wonen en willen wonen. Daar maak je niet altijd vrienden mee.
En kijk als huurdersorganisaties ook wat je wél hebt. Een grote sociale huursector die ook wat ons betreft boven de 40 procent blijft, in alle delen van de stad.”

Dat betekent minder verkoop en meer bouwen. Hoe vind je dat de gemeente daarin opereert? Bijvoorbeeld rond het Centrumeiland waar slechts 20 procent sociale huur is voorzien?
“Dat is op zijn minst tamelijk pikant. Enerzijds draagt de gemeente uit dat elke wijk minimaal 35 procent sociale huur moet behouden. Maar als ze zelf een grote nieuwe locatie ontwikkelen, kiezen ze voor 20 procent.  
We matigen inmiddels de verkoop, maar ik ben tegen een totale stop. We hebben complexen gesplitst en gedeeltelijk verkocht. Dat proces moeten we kunnen afmaken. En er zijn nog altijd buurten die gebaat zijn met meer gedifferentieerd bezit.”

De woningcorporatie is terug in zijn hok. Strakke regelgeving, veel toezicht, beperking tot enkele kerntaken. Neem je zuur afscheid?
“Helemaal niet. Ik kan me goed vinden in een bescheidener rol in de stad. Als die kerntaak maar niet wordt beperkt tot het verhuren en beheren van betaalbare woningen. Gelukkig is die discussie over leefbaarheid als corporatietaak goed afgelopen. De overheid vraagt ons steeds meer kwetsbare mensen te huisvesten - ouderen, psychiatrische patiënten, statushouders, daklozen enzovoort. Dan kun je  vervolgens niet zeggen dat we ons moeten beperken tot het beheren van woningen. Of: u mag maar 125 euro per woning aan leefbaarheid uitgeven. Ik denk trouwens dat dit overal op pragmatische wijze wordt opgelost. We hebben in Amsterdam bijvoorbeeld een maximum voor leefbaarheidsuitgaven van 160 euro per woning afgesproken.
Dus prima: terug naar de kerntaak, maar dan moet je wel begrijpen wat die is. Mijn motto is: het gaat niet om het verhuren van woningen, maar om het goed huisvesten van mensen die daar belemmering in ondervinden. Dat is onze maatschappelijke opgave.”

Maar ‘belemmeringen ondervinden’ om aan een woning te komen. Dat geldt in Amsterdam inmiddels bijna voor iedereen?
“Daarom zagen we ook een rol voor corporaties in het middensegment. Maar als dat niet meer mag van de wetgever en als ook de wethouder zegt: dat middensegment is ons probleem, dan houdt het een beetje op. De focus richt zich dus nog meer op betaalbare woningen. In die zin hebben we de beweging terug gemaakt.”

Is er een rode draad in drie decennia Anderiesen-gedachtegoed over de woningcorporatie?
“Die is niet fundamenteel gewijzigd: corporaties zijn er voor mensen die belemmeringen ondervinden om zelf in woonruimte te voorzien, hun taak is breder dan alleen een woning te verhuren en corporaties dragen bij aan het goed functioneren van de stad.”

Stedelijke uitdaging

Wat zie je als belangrijke uitdagingen in de komende periode?
“Tot 2008 lag de nadruk op kwaliteitsverbetering en differentiatie van de woningvoorraad. Daar is een enorme slag gemaakt. Met de groeiende  populariteit van Amsterdam - ook via het toerisme - is nu de hoofdopgave om de gemengde én levende woonwerkstad te behouden. Dat zal een hele toer worden.
Een andere zorg: het college zet nu enorm in op het opschroeven van de woningproductie. Dat is heel goed na de dip waar we uitkomen. Maar ik mis wel een kwaliteitsdiscussie: voor welke doelgroepen bouwen we, voor welke leefstijlen? Dat soort vragen. En er is onvoldoende aandacht voor de kwaliteit van de bestaande voorraad. Bijvoorbeeld om de vergrijzing het hoofd te bieden. Maar ook het afmaken van de vernieuwing van Nieuw-West heeft weinig aandacht op het stadhuis. De integrale gebiedsaanpak is niet meer teruggekomen na de crisis. Voor Noord geldt een beetje hetzelfde.”

Kan het ook zijn dat het debat vaker zonder de corporaties wordt gevoerd. Marginaliseert de sector niet steeds meer?
“Dat valt wel mee. Bij alle relevante thema’s - duurzaamheid, huisvesting statushouders, vergrijzing, scheiding wonen en zorg, extramuralisering - klopt de overheid bij de corporaties aan. Dat zijn organisaties met een krachtig uitvoeringsapparaat en de kennis en kunde om wat van de grond te tillen. We hebben ook een unieke positie in Amsterdam. Als de stad gemengd wil blijven dan kan het stadsbestuur dat maar met één partij regelen. De gemeente kan nooit om de corporaties heen.”

Fred van der Molen