Overslaan en naar de inhoud gaan
Top
Interview met wethouder Tjeerd Herrema "
"Betaalbaarheid wordt belangrijk thema

Volgens het Rijk heeft Amsterdam vijf probleemwijken, waaronder bijna heel Amsterdam-West. Wethouder Tjeerd Herrema voor Volkshuisvesting bereidt zich voor op de geldstroom die aan deze erkenning is gekoppeld. Als portefeuillehouder Monumenten en Archeologie pleit hij voor een fijnmaziger aanpak van Nieuw West. En in de nieuwe ‘woonvisie’ wil hij thema’s als de betaalbare en zorgzame stad laten vastleggen.

Minister Vogelaar heeft vijf gebieden, bij elkaar een fors deel van Amsterdam, aangemerkt als ‘probleemwijk’. Dat levert de stad extra geld op. Blij dus? En wat vindt u van de keuze van de gebieden?
Herrema: “Het is natuurlijk een dubbel gevoel. Eén dat je zoveel probleemwijken hebt; anderzijds dat op rijksniveau wordt erkend wat nodig is. De gekozen gebieden stemmen in grote lijnen overeen met onze aandachtsgebieden, maar er zitten nog wel wat gekke dingen in. Wij hebben bijvoorbeeld in Noord en Zuidoost bredere aandachtsgebieden gedefinieerd dan het ministerie. Maar dat programma ‘Van probleemwijk naar prachtwijk’ is natuurlijk geen vervanging van waar we al mee bezig zijn. Het is een kop erop en zo zien we het ook. We zijn van plan meer te focussen op individuele buurten waar we echt het verschil willen maken. Dat geldt met name voor West. We zullen die buurten vaststellen op basis van onderzoek van O+S en in samenspraak met de stadsdelen.

“We zien het Rijk niet als pinautomaat”

Waarom heeft u nu al een kwartiermaker, Henriëtte Rombouts, aangesteld voor die aangewezen probleemwijken?
“Dat is om tempo te maken. We willen met uitgewerkte plannen naar de minister. Het begint natuurlijk met inventarisatie van wat nodig is in die buurten. We praten nu met de belangrijke actoren, zoals stadsdelen, corporaties en bewonersorganisaties. Zij kunnen aangeven wat zij belangrijk vinden. We kunnen niet zitten wachten. De kwartiermaker begeleidt dat proces tot de zomer. We willen dat extra geld met name inzetten in opvoedingsondersteuning en het perspectief geven aan jongeren. En we willen dat bewoners zelf richting kunnen geven via buurtbudgetten. Waar mogelijk willen we ook de buurteconomie meer stimuleren. Het is moeilijk in te schatten wanneer het rijk duidelijkheid geeft over budgetten en voorwaarden, maar ik verwacht dat tegen de zomer. Wij hebben dan onze plannen klaarliggen.

Bent u niet bang dat deze rijksbijdrage weer tot een drukkende bemoeizucht en bureaucratie gaat leiden?
“Dat is nog wel een open vraag: Daar heeft het rijk nog niet veel zicht op gegeven. Ik pleit ervoor dat de aanpak van onderop wordt ontwikkeld, in de steden en de buurten, en niet in Den Haag. We moeten niet hebben dat het zal gaan zoals bij het grotestedenbeleid. Dat zat vol convenanten, doeluitkeringen en heel veel regeltjes en accountantsrapporten. Dat je de uitgaven verantwoordt, is natuurlijk nodig, maar dat moet een toetsing op hoofdlijnen zijn, zonder veel detaillering. Dat zou ook niet de bedoeling zijn van de minister. Overigens zien we het Rijk nadrukkelijk niet als pinautomaat; we willen ze graag verbinden met onze aanpak.”

Monumenten

U hebt met wonen en monumentenzorg een vrij unieke combinatie van portefeuilles. Gaan we daar ook beleidsmatig nog iets van merken?
Herrema: ”Die combinatie geeft me een prachtige kans om mee te denken over de toekomstige monumenten, zoals die in de naoorlogse wijken staan. Ik denk dan met name aan West. Een andere lijn die ik wil stimuleren, is het geven van een nieuw leven aan oude gebouwen. Je ziet dat oude gebouwen een belangrijke functie kunnen vervullen in vernieuwingsgebieden als ze weer een nieuwe functie krijgen. Goede voorbeelden zijn Pakhuis De Zwijger, Het Sieraad en de Ambachtsschool aan het Timorplein. Als je daar een combinatie van culturele en economische functies in kunt krijgen, kan dat buurten waar weinig te beleven valt een flinke stimulans geven.

Daar lijkt sprake van voortschrijdend inzicht. U hield als stadsdeelvoorzitter nog langer vast aan de sloop van de Berlageblokken dan Ymere. U wilde daar een groter plein maken met nieuwe voorzieningen.
“Ik ben niet altijd tegen sloop. Soms is een ingreep nodig. Maar de kennis over wat de kwaliteit van de stad maakt, wijzigt. Als je bestaande complexen een nieuw leven kunt geven, is dat een goed ding. Je moet soms grootschalig durven ingrijpen als het echt niet anders kan, maar je moet erg oppassen dat het in een buurt niet werkt als een inslaande meteoriet. Maar ik ben zeker de waarde van kleine pleintjes hoger gaan waarderen. Kleine intieme pleintjes zijn prachtige ontmoetingsplekken.”

BMA gemarginaliseerd?

U bent nu ook verantwoordelijk voor het Bureau Monumenten en Archeologie. In de discussie over het behoud van de naoorlogse wijken lijkt monumentenzorg een achterhoedegevecht te voeren. Bovendien hebben ze daar het gevoel dat hun positie de laatste jaren verder is gemarginaliseerd. Wat is uw boodschap aan het bureau?
“Allereerst: aan een sikkeneurige houding - zo van ‘we worden niet gehoord’ - heb je niet zoveel in het leven. Het bureau staat voor de taak door eigen inbreng een positie te verwerven. Daar is in het verleden wel wat misgegaan. Maar ze hebben voor plannenmakers natuurlijk vaak slecht nieuws. Vaak is toch de boodschap dat ontwikkelaars ergens vanaf moeten blijven. Maar met de nieuwe directeur heb ik de hoop dat het bureau meer aansluiting zoekt bij debatten over de ontwikkeling van de stad.

"Het moet niet zo gaan als
bij het grotestedenbeleid"

Begrijp ik dat u bepleit dat BMA eerder aanschuift in de planontwikkeling, vergelijkbaar met de nieuwe verankering van de welstand?
“Niet in formele zin. Maar als de planontwikkeling van een groot gebied op tafel ligt, helpt het als ze eerder inspringen met adviezen. Dat is altijd productiever dan achteraf roepen dat je iets nooit had mogen doen. Soms zal het dan evengoed niet lukken panden te behouden, maar ik ben ervan overtuigd daar nog een wereld is te winnen. Het bureau moet een grotere rol gaan spelen bij discussies in de ruimtelijke sector.

Maar is er met de komst van wethouder Herrema nu sprake van een nieuwe kijk op de sloop van naoorlogse wijken?
“Je kunt vaststellen dat er een reactie ontstaat op een te groot ontwikkelingsdenken. Er is een herwaardering van de bestaande stad, ook van de naoorlogse gebieden. Dat is een onderdeel van een bredere ontwikkeling, waarin mensen het bestaande, de geschiedenis meer gaan waarderen.
In de plannen voor Nieuw West is toch te veel de grote schop gehanteerd. Ik zou daar liever fijnmaziger naar kijken. Dat geldt ook voor wat er terug komt. Dus niet allemaal van die grote blokken.

Nu we het daar toch over hebben. Politici gaan zich weer met architectuur bemoeien. Uw fractie komt met een discussienota Amsterdam Prachtstad waarin zo’n beetje de noodklok wordt geluid over de kwaliteit van de Amsterdamse nieuwbouw.
“Ik vind die nota te veel cultuurpessimisme uitstralen. Maar het is goed dat er debat komt over de kwaliteit van de nieuwbouw. Het leuke is dat het we weer discussiëren over wat mooi is en kwaliteit heeft. Daar ben ik blij mee. Het gaat er om dat we duurzame wijken willen neerzetten, die over twintig jaar nog goed functioneren en die over vijftig jaar niet hoeven worden afgebroken. Maar we doen ook met nieuwbouw uit de laatste twintig jaar nog goed mee in de architectuurboeken, dus ik ben niet pessimistisch dat we het kunstje helemaal verleerd hebben.”

Woonvisie

Over vergezichten gesproken. De woonvisie. De vorige is nooit bestuurlijk vastgesteld. U werkt nu aan een nieuwe. Veel onderwerpen uit de laatste conceptwoonvisie zijn al geregeld in het convenant met de corporaties. Hebben we nog wel behoefte aan een nieuwe woonvisie?
“We gaan zeker niet de hele boel omgooien. De stad ontwikkelt zich gunstig. Het is een hele populaire stad en in elke sector van de woningmarkt is spanning. Het moet ook een plek blijven waar vele soorten mensen kunnen wonen.

"De vorige woonvisie was
vooral een rekenexercitie"

De vorige woonvisie was vooral een rekenexercitie. Het ging niet echt over de richting waarin de stad zich ontwikkelt of zou moeten ontwikkelen. Daarom vind ik het goed om een aantal beleidslijnen uit te werken. De thema’s daarvoor zijn de ongedeelde stad, de emancipatiestad, de zorgzame stad, de vernieuwde stad, de betaalbaarbare stad en uiteindelijk de rolverdeling: wie doet wat.
Die thema’s omvatten ongeveer alles. Daar lijkt nauwelijks nog een keuze in besloten?
“Het debat over de woonvisie moet nog gevoerd worden, dus daar wil ik niet te veel op vooruitlopen. Maar keuzes zitten er natuurlijk wel in besloten. Dat we willen dat Amsterdam een emancipatiestad blijft, betekent dat we moeten zorgen dat jongeren en studenten in de stad moeten kunnen blijven komen. Er heerst een krampachtig idee dat middeninkomens en gezinnen eigenlijk niet de stad uit mogen. Maar dat is vaak een levensfase, waarin gezinnen met jonge kinderen meer ruimte willen. Vaak komen ze later weer terug. De woningmarkt is regionaal. Het is helemaal niet erg als bewoners naar Almere gaan. Het wordt anders als mensen met een normaal inkomen helemaal niets meer kunnen kopen in Amsterdam. Dan heb je wel een probleem.
Amsterdam is de enige metropool in de randstad. Die functie moet zo blijven en die moeten we versterken. Dus moeten we een stedelijk milieu aanbieden, ook in de koopsfeer. Dus moeten we ruimte geven studenten en jongeren. En de stad trekt ook altijd meer mensen aan die zorg behoeven. Daar hebben we ook een taak.

Amsterdam is ook het economische centrum. Het enige thema waar ik niets over hoor is dat van Amsterdam Topstad. Hoort het huisvesten van al die – al dan niet creatieve – kenniswerkers niet juist op dat prioriteitenlijstje thuis?
Het programma Amsterdam Topstad is een belangrijk programma. Waar ik voor sta is hoe je de link kunt leggen tussen dat programma en de aanpak van de probleemwijken. We willen geen segregatie van gouden gebieden en probleemwijken.

Ik heb het over het huisvestingsprobleem van degenen die in Amsterdam werken maar er moeilijk een woning kunnen vinden.
“Wil je een gezonde woningmarkt hebben, dan moet je in elke categorie woningen hebben. Er zijn de laatste jaren flink wat vrije sector huurwoningen bijgekomen, maar vooral in het tussensegment, zowel koop als huur, zit nog een probleem. Daarom worden mensen gedwongen te lang te blijven zitten in hun sociale huurwoning of trekt men noodgedwongen weg. Je kunt de ‘creatieve kenniswerker’ niet koppelen aan een inkomenscategorie. Maar het middensegment is cruciaal; daar is nog een steeds een gapend gat. Wat vooral beter moet is de verschillende schakels van de woningmarkt beter op elkaar laten aansluiten.”

Wat beschouwt u zelf als belangrijk nieuw accent in de komende bestuursperiode?
“Dat is de betaalbaarheid. Je merkt dat de betaalbaarheid van het wonen in Amsterdam steeds verder onder druk komt te staan. We zullen in de woonvisie met concrete voorstellen komen om daar wat aan te doen.”

Fred van der Molen