Overslaan en naar de inhoud gaan
Top
Eerste verdieping
Musterd: 'Amsterdam moet profiteren van bijna ideale uitgangspositie'
Voorbij de creatieve kennisstad

Hoogleraar Sako Musterd betoogt in dit essay dat Amsterdam zich met recht het label internationale creatieve culturele kennisstad mag toe-eigenen. De hoofdstad heeft zelfs het juiste profiel – zowel economisch, cultureel, fysiek als wat bevolkingssamenstelling betreft – om nog meer creatief en innovatief talent voor de groeisectoren van de economie aan zich te binden dan ze nu al doet. Amsterdam moet nu zijn kans grijpen om de daarbij behorende ‘control’-functies aan zich te binden. Maar dan moet de stad wel dringend wat doen aan de belabberde woningmarkt.

Elke stad probeert welvaart en welzijn voor haar bewoners te bereiken. Steden hebben daarbij vanouds de functie om zich als centrum van cultuur te profileren. Maar daarnaast is het welvaartsstreven in ons type samenleving verbonden aan steeds weer nieuwe vormen van economische activiteit met perspectief. Toen de landbouw nog domineerde, profileerden veel steden zich daarom niet alleen als centrum van cultuur, maar ook als centrum van handel. Na de industriële revolutie kwamen talloze nieuwe vormen van productie op en veel steden prezen zich gelukkig om een gedeelte van deze industrie aan zich te binden. Ook dat

‘Vooral de matig functionerende stedelijke woningmarkt vormt een bottleneck’

bood, naast de culturele en handelsfunctie, nieuwe mogelijkheden voor welvaartsgroei. Inmiddels zijn we in de westerse wereld in weer een volgende fase beland. Veel industrie wordt naar de lagelonenlanden gezogen. De handelsfunctie en cultuur zijn nog steeds gewichtige pijlers van de stedelijke economie en ook bepaalde kennisintensieve en kapitaalintensieve industrie dragen bij aan de welvaart.
Maar het zwaartepunt van nieuwe welvaartsvorming ligt nu toch vooral in de ontwikkeling van innovatieve vormen van zakelijke, financiële en persoonlijke dienstverlening en in de ontwikkeling van nieuwe technologie en producten in de sfeer van informatie-uitwisseling en communicatie. Echter, ook bij deze nieuwe vormen van economische activiteit geldt dat de productie dikwijls al kort na de innovatieve fase doorgeschoven wordt naar gebieden die goedkopere arbeid kunnen leveren en die dikwijls ook minder regelgeving kennen. Dat impliceert dat er in steden in onze omgeving steeds meer druk ontstaat om zich als centra van continue innovatie te ontwikkelen. Die innovatie betreft zoals gezegd niet alleen de technologie en niet alleen informatie en communicatie, maar in feite alle vormen van internationaal te verhandelen productie, inclusief productie van financiële diensten, ontwerpen, manieren van adverteren, productie van tv-programma’s, enzovoorts. De beschikbaarheid in steden van veel en gevarieerde kennis en van een open, divers, creatief en innovatief klimaat worden hierbij als basiscondities beschouwd. Kennis, creativiteit en innovatiecapaciteit zijn dus onmisbare eigenschappen die steden in onze omgeving moeten bezitten, willen ze kunnen aanhaken bij de actuele economische dynamiek.

Het historische pad

Maar dat is nog niet genoeg. Tegelijkertijd speelt ook de historisch gegroeide stedelijke constellatie een belangrijke rol. Hoe ziet de stad eruit en hoe heeft deze zich ontwikkeld? Hoe ziet de beschikbare ‘talent-pool’ eruit? Welke materiële en immateriële infrastructuur is aanwezig en wat voor typen economische complexen hebben zich ontwikkeld? De nieuwe economische activiteiten vergen de beschikbaarheid van bepaald talent dat voldoende kennis, creativiteit en innovatief vermogen bezit om de snelle vernieuwingen te bewerkstelligen. Een fraaie mix van zulk talent komt echter niet zomaar in elke stad tot stand. Men kan en moet er vanzelfsprekend nu aan werken om de condities te scheppen om zulk talent aan te trekken; maar er is ook sprake van een grote afhankelijkheid van de wisselende attractiviteit en kenmerken van de stad uit het verleden. De fysieke, sociale, culturele en economische structuur zijn over een lange periode ontwikkeld en hebben daardoor een zekere eigenheid gekregen. Dat geldt ook voor de verzameling van soms diep gewortelde stedelijke instituties. De historisch gegroeide stedelijke structuren zijn dan ook zelden gemakkelijk te kopiëren; en ze zijn evenmin gemakkelijk ongedaan te maken. Men spreekt hier over ‘padafhankelijkheid’. Stedelijke structuren bieden daarom op een bepaald moment in de tijd soms wel, maar soms ook juist niet het vereiste profiel om optimaal te profiteren van de actuele dynamiek. De uitgangspositie om de gewenste economische activiteit en het bijbehorende talent aan te trekken kan werken als een stimulans, maar ook een blok aan het been zijn.

Amsterdam

Waar staat Amsterdam in dit verband? Heeft deze stad een goede of een slechte uitgangspositie om in te spelen op actuele stedelijke en economische veranderingen? Steekt de stad gunstig of ongunstig af bij andere West-Europese steden? Aan welke condities moet nog worden gewerkt?
Amsterdam heeft het geschikte profiel – zowel economisch, cultureel, fysiek als wat bevolkingssamenstelling betreft – om nog meer creatief en innovatief talent voor de groeisectoren van de economie aan zich te binden dan ze nu al doet. Op basis van een aantal – internationaal vergelijkende – onderzoeken die door de auteur en zijn instituut zijn uitgevoerd, kan worden beweerd dat Amsterdam uitstekende papieren heeft om zijn positie in de West-Europese of zelfs wijdere economie verder uit te bouwen. Tal van bestuurders van grote steden in Europa zouden maar wat graag een flink aantal eigenschappen van Amsterdam bezitten om daarmee hun positie te versterken.
De stad heeft een imago van openheid en tolerantie; beide worden beschouwd als essentiële voorwaarden voor de ontwikkeling van een creatief klimaat. Amsterdam wordt tevens gekenmerkt door een sterke internationale positie, niet alleen als toeristenstad of door haar sleutelpositie in het internationale luchtverkeer, maar ook door de omvangrijke bevolking afkomstig uit een groot aantal verschillende delen van de wereld. Daarbij is het aandeel van tien procent van de bevolking dat afkomstig is uit andere rijke landen indicatief voor de sterke inbedding in de netwerken van de meest welvarende economieën (ter vergelijking, in een stad als Barcelona gaat het om minder dan twee procent). Amsterdam heeft bovendien een aanzienlijke kennisinfrastructuur. Eveneens tien procent van de bevolking betreft studenten in het hoger onderwijs, terwijl de stad daarnaast grote internationale kennis ontwikkelende bedrijven aan zich heeft weten te binden.

‘Tal van Europese stadsbestuurders zouden maar wat graag over de eigenschappen van Amsterdam beschikken’

Van groot belang is dat Amsterdam het vereiste stedelijke profiel heeft ontwikkeld om de actuele ontwikkelingen de ruimte te geven. Sommige steden, zoals Liverpool en Luik, hebben een eenzijdig economisch en sociaal profiel ontwikkeld en hoewel dat eens voor grote welvaart zorgde, is het nu voor deze steden bijzonder moeilijk om in een ander sociaal en economisch klimaat terecht te komen. In mildere vorm heeft ook een stad als Rotterdam daar last van. Voor Amsterdam ligt dat anders. Deze stad heeft zich veel minder dan de genoemde steden uitsluitend op de industrie en haven gestort toen dat de leidende economische activiteiten waren. De destijds trage realisering van goede (water-)verbindingen met het Duitse achterland – het economisch zwaartepunt van Europa – heeft er mede toe geleid dat Amsterdam nooit zo’n sterk industrieel profiel verwierf als Rotterdam. De handelsfunctie, de financiële sector en verzekeringen, gedeeltelijk al geworteld in de Gouden Eeuw, bleven daardoor relatief sterk. Het hierdoor ontstane gecombineerde profiel maakte de overgang naar de hedendaagse stedelijke economie veel gemakkelijker dan in Rotterdam. Thans is in Amsterdam minder dan tien procent van de werkgelegenheid in de industrie en bouw te vinden.
De verschillen in economische structuur worden weerspiegeld in verschillen qua bevolkingsprofiel. Het Amsterdamse profiel lijkt veel beter te passen bij de groeisectoren van de economie waarin communicatie, cultuur, creativiteit en kennis vereist zijn, dan in veel andere steden het geval is. Dat geldt ook in vergelijking met de dikwijls zo gevreesde concurrenten, zoals Barcelona en München. Die steden ondervinden net als Rotterdam onmiskenbaar meer hinder van hun sterkere industriële verleden vergeleken met Amsterdam. Het relatief geringe stempel van de industrie en het rijke koloniale verleden, die Amsterdam ook in fysiek opzicht een unieke en niet gemakkelijk te kopiëren structuur hebben opgeleverd, en het opgebouwde imago rond openheid en tolerantie en daarnaast haar internationale positie en de gegroeide sociale en culturele structuur, hebben de stad aantrekkelijk gemaakt als vestigingsplaats voor jong talent. Dat wordt algemeen beschouwd als een sleutelgegeven in de ontwikkeling van creatieve kennissteden.

Vereiste condities

Amsterdam heeft thans een zeer sterke positie om de groeisectoren van de economie en het bijbehorende talent aan zich te binden. Die positie lijkt minstens zo goed als die van een stad als München en zeker als die van Barcelona. Laatstgenoemde stad heeft feitelijk een aantal eigenschappen (een zwaarder industrieel stempel met bijbehorende beroepsstructuur en een zwakkere internationale positie) die haar plaats ten opzichte van Amsterdam niet sterker maakt. Toch lijkt Barcelona zich met meer zelfvertrouwen te profileren dan Amsterdam. Barcelona hanteert daarbij overigens een interessante strategie. Omvangrijke stedelijke vernieuwing wordt gerealiseerd aan de hand van zeer grootschalige, maar tijdelijke, evenementen. De stedelijke spin-off van deze evenementen is evenwel blijvend.
Amsterdam reageert veel terughoudender. Vanwege haar sterkere uitgangspositie kan de stad dat een tijdje volhouden, maar het is de vraag of dat verstandig is. In Amsterdam lijkt vooral de matig functionerende stedelijke woningmarkt een bottleneck te vormen. Er is een onbalans tussen vraag en aanbod. Die onbalans komt ook in de andere zich profilerende internationale kennissteden zoals Barcelona, Londen, Milaan, München en Parijs naar voren, maar daar vinden dikwijls correcties plaats in de private sector. Dat heeft overigens niet altijd positieve resultaten tot gevolg, hetgeen hier en daar weer optreden van de lokale overheid vereist (zoals het voorzien in voldoende betaalbare woonruimte voor politieagenten en verpleegsters in centraal London), maar een aantal negatieve effecten lijken er wel degelijk mee te worden gereduceerd.
In Amsterdam is sprake van een enorme druk op bepaalde gedeelten van de woningmarkt. De effecten daarvan zijn negatief. Exorbitante prijsstijging en scheefwonen in of illegale onderverhuur van sociale huurwoningen zijn het gevolg. De haperende doorstroming, thans vijf procentpunten lager dan in het begin van de jaren negentig, is er eveneens mee verbonden; deze leidt tot ongewenst vluchtgedrag naar andere gemeenten. De stokkende doorstroming lijkt overigens niet zozeer veroorzaakt te worden door een algemeen gebrek aan nieuwbouw; eerder lijkt er sprake van een inadequate woningmarktstructuur, waarin bepaalde cruciale schakels in potentiële verhuisketens ontbreken. Er is een omvangrijke onderkant van de woningmarkt en een duidelijke bovenkant; maar is er wel voldoende tussenin te vinden? Beleid gericht op het op gang brengen van de doorstroming via de ontwikkeling van woningen en woonmilieus die corresponderen met de ontbrekende schakels in de doorstroomketens dient prioriteit te krijgen. Daarbij moet men zich realiseren dat elk procentpunt verhoging van de verhuismobiliteit hetzelfde effect heeft als het bijbouwen van vierduizend nieuwbouwwoningen. Het op gang brengen van de doorstroming zal tal van positieve sociale effecten genereren, omdat elke bevolkingscategorie die zich een beetje verbetert dat kan materialiseren in een betere woonsituatie; omdat de prijsdruk zal afnemen; omdat scheefwonen en illegaal onderverhuren zullen verminderen; omdat sociale huurwoningen uiteindelijk vaker bewoond zullen worden door mensen die het echt nodig hebben. En uiteraard omdat een goed functionerende woningmarkt een cruciale factor is bij het aantrekken van nieuw ‘talent voor de creatieve kennisstad’.

Voorbij de creatieve kennisstad

Als Amsterdam, met zijn vrijwel optimale uitgangssituatie om te profiteren van de actuele mondiale economische dynamiek, zich werkelijk ambitieus en met zelfvertrouwen opstelt, dan is het zelfs niet uitgesloten dat de stad voorbij de creatieve kennisstad kan reiken. Westerse steden hebben feitelijk geen andere keuze dan zich als creatieve kennisstad te ontwikkelen. Het lijkt het enig overgebleven profiel met perspectief. Amsterdam hoeft zich hier niet aan de zijlijn op te stellen. Maar er is meer. Sommige steden ontwikkelen zich tevens als ‘spin in het web’ van de wereldeconomie. Hier vestigen zich de ‘control-centres’ van het internationale bedrijfsleven. Dat kiest bij voorkeur voor een politiek en sociaal stabiele omgeving waar men brede keuze heeft uit alle mogelijke diensten voor consumenten en producenten, waar gerelateerde innovatieve technologie te vinden is, en waar het prettig vertoeven is, zowel zakelijk als privé. Algemeen wordt gesteld dat New York, Londen en Tokio de belangrijkste global control centres zijn, maar er zijn ook centra van het tweede echelon. De gedachte is dat flinke steden in rijke landen de beste condities hebben om zich als regionale control centres op te werpen, met name als ze de vereiste gevarieerde infrastructuur en internationale inbedding hebben. Amsterdam lijkt aan veel eisen te voldoen. Wat let de stad?

Sako Musterd

Prof. Dr Musterd is hoogleraar Stadsgeografie, Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies
van de Universiteit van Amsterdam

Meer informatie