Overslaan en naar de inhoud gaan
Top
Interview: Secretaris Paul Jongen stopt na 27 jaar welstand
"Wij gaan niet over een bepaalde stijl!"

Eind mei stopt Paul Jongen na 27 Jaar als secretaris van de Amsterdamse welstand. Vele commissieleden kwamen en gingen, de secretaris bleef. Modernist van huis uit, maar in Amsterdam al snel overtuigd geraakt van het belang van de historische context van de omgeving. Hij wil graag in NUL20 eindelijk wat misverstanden ophelderen.

De welstand: zo zit het
Als een van de weinige landen ter wereld is in Nederland de ‘welstand’ ondergebracht bij een onafhankelijk orgaan. De Commissie voor Welstand en Monumenten adviseert het Amsterdamse gemeentebestuur over het uiterlijk van bouwplannen. Kerntaak van de Commissie is het waarborgen van de kwaliteit van de gebouwde en de nog te ontwikkelen omgeving. Daarom wordt niet alleen over bouwplannen maar ook over plannen voor woonboten, reclames en kunst in de openbare ruimte geadviseerd.
De drie Amsterdamse afdelingen behandelen zo’n tienduizend adviesaanvragen per jaar. De meeste worden administratief afgehandeld. Alleen mogelijk controversiële aanvragen en grote projecten worden in de commissie behandeld.
De Commissie is samengesteld uit onafhankelijke deskundigen op het gebied van stedenbouw, architectuur, architectuur- historie en beeldende kunsten. De leden worden voor zes jaar benoemd, waarvan de eerste drie als invaller. Elke bouwaanvraag moet om advies aan deze commissie worden voorgelegd.
Meer info: www.welstand.amsterdam.nl

Noem het Shell-terrein, noem het ontwerp van Marlies Rohmer op de kop van de Spaardammerstraat, noem IJburg of willekeurig ander project in de stad en Paul Jongen steekt energiek van wal. Dit is geen man die na 27 jaar welstand uitgeblust afscheid neemt? “Dat klopt. Cynisch ben ik niet geworden en de discussie over kwaliteit blijft me boeien. Maar ik stop nu, omdat ik tijd wil hebben zelf dingen te gaan maken. Geen gebouw maar schilderijen.”

Jongen begon als secretaris bij de welstand in 1980, in het het staartje van het Schaefer-tijdperk. “Dat waren wel andere tijden. De trein van de stadsvernieuwing ging lopen. Daar had ik waardering voor. Maar men had toen weinig boodschap aan onze mening. Je kunt nu helaas goed zien wat de mankementen zijn. Wij waarschuwden toen bijvoorbeeld al dat al die bergingen op straatniveau de uitwisseling tussen privé en openbaar sterk zouden verslechteren. Ons werk is er nadien wel leuker op geworden; meer met de maatschappelijke discussie verweven.”

Wat is het grootste misverstand over de welstandscommissie?
“Dat wij een bepaalde stijl zouden voorstaan. Er wordt veel meer macht aan de welstandscommissie toegekend dan ze heeft. Ik merkte dat laatst weer in gesprek met de nieuwe raadscommissie. Men denkt dat de dominante huidige architectuur met zijn vlakke bakstenen gevels door ons wordt opgedrongen. Maar wij gaan daar niet over. Je ziet wel dat mensen daar de pest aan krijgen. De populariteit van die retrobouw zoals Noorderhof van Krier (Amsterdam-West) komt niet voor niets. Ik zelf vind het verschrikkelijk, omdat het slecht gebeurt. Het is een pastiche van een pastiche, afgelebberde vormen. Maar nogmaals, wij gaan niet over het architectuurontwerp, maar over de kwaliteit van de uitwerking van afgesproken karakteristieken. Als de politiek besluit tot detaillering in de gevels, dan toetsen we daarop.”

Wat Jongen ook niet lekker zit, is dat de welstandscommissie volgens hem vaak als kop van Jut wordt gebruikt bij vertragingen. “Wij krijgen dan de Zwarte Piet toegespeeld. Maar uit het rapport Tegenwind doet de vlieger opstijgen van O+S blijkt klip en klaar dat er altijd ook andere redenen zijn waarom plannen blijven steken. Meestal zijn dat economische. Plannen die blijven hangen bij de welstand, lopen al om andere redenen moeizaam.“

De welstand gaat over beeldlijnen, de voorkant van een ontwerp. Maar in de praktijk bemoeit de welstand zich met veel meer. Volgens de vorige wethouder Stadig was een van de vele factoren waardoor bouwtrajecten uitlopen, dat instanties zich met dingen bemoeien waar ze niet over gaan.
Jongen kent de kritiek, maar blijft erbij dat de commissie op belangrijke gebreken in een plan moet wijzen: “Neem nu het Parkrandgebouw aan het Eendrachtpark. Rond dat nieuwe gebouw was behoorlijk veel groen. Toen dat ontwerp bij ons kwam, hebben wij gezegd: ‘Het gaat ons niet aan, maar waar laten jullie al die auto’s?’ Je ziet nu het resultaat. De hele omgeving is versteend omdat ze het parkeren niet in het ontwerp hebben opgelost. Dat is een breder probleem want in de hele Westelijke Tuinsteden wordt behoorlijk verdicht. Als de overheid in die kwalitatieve discussie een rol wil spelen, dan kun je je toch niet beperken tot de gevel. We willen als volwaardige partner meepraten. En als je er niets mee kunt, leg je het naast je neer. Het is een advies.”

Heeft De Grote Vereenvoudiging de invloed van de welstand teruggedrongen?
“Integendeel, we hebben juist gewonnen. In het verleden werden we altijd vrij laat in het proces om advies gevraagd. We zitten bij grote projecten nu in een eerdere fase (fase 3 van het Plaberum. nvdr) aan tafel. Welstandscriteria worden nu bestuurlijk vastgesteld voordat architecten worden ingeschakeld. De discussie wordt zo naar voren getrokken. Dat werkt uitstekend, zo hebben we bij de ontwikkeling van het Shell-terrein gezien.”
Tot voor kort ging het anders. “Neem de Oosterparkstraat. Daar is tegenover het OLVG één lang nieuwbouwblok van 150 meter gebouwd. In de nota van uitgangspunten vroeg de gemeente om woningen met bezonning op alle balkons en galerij-ontsluiting. Deze twee eisen bij elkaar leiden in zo’n buurt bijna onvermijdelijk tot zo’n voorkant. Maar er stond in de welstandsnota ook de eis dat nieuwbouw moet aansluiten op de negentiende-eeuwse omgeving. Dan kom je snel uit op gevelpandjes. Over die tegenstelling moet je discussie voeren, maar niet in de eindfase van een bouwontwerp. Dan kan dat niet meer.”
“Sinds we in de negentiger jaren via het project ‘De Schoonheid van Amsterdam’ de karakteristieken per buurt hebben beschreven, weten architecten vooraf al veel beter waarmee men in een buurt rekening moet houden. We proberen proactiever te opereren. Recentelijk hebben we de stadsdelen binnen de ring gevraagd nog eens naar hun bestemmingsplannen te kijken. Daarin staat vaak een maximale bouwhoogte van 25 meter, terwijl veel straten niet hoger dan zo’n zestien meter zijn. Als de welstandsnota van hetzelfde stadsdeel zegt dat je je moet aanpassen aan de gebouwde omgeving en het bestemmingsplan laat ruimte voor wat anders, dan moet je straks een olifant achter het behang gaan plakken. Dat moet je vooraf oplossen, voordat een architect met een plan komt.“

Hoe had de stad eruit gezien zonder welstand?
“Dan waren er meer ‘ongelukken’ gebeurd. Maar hoe zou de stad eruit hebben gezien als we niet zo’n stedenbouwkundige ontwikkeling hadden doorgemaakt in Amsterdam? En dan heb ik het over de tijd van de grachtengordel tot en met de Westelijke Tuinsteden. De stedenbouw en de daarmee samenhangende beeldvorming is natuurlijk waanzinnig veel belangrijker voor Amsterdam geweest dan de welstand. Eigenlijk is de welstand de afgelopen decennia belangrijker geworden vanwege het ontbreken van een stedenbouwkundig primaat. Wat we vanaf 1980 hebben gezien is meer planologie dan stedenbouw. Centraal staat niet meer de doorsnede van een straatprofiel en het vormgeven van de stedelijke ruimte. We concentreren ons op woningen stapelen.

“Ik ben wel heel tevreden over het Oostelijk Havengebied en zeker het Java-eiland. Daar is wel stevig ingezet op stedenbouw. De individuele architectuur is er misschien niet eens zo bijzonder, maar door je oogharen maakt dat niet uit. Je hebt daar een stevige structuur. En ook daar zie je dat de cultuurhistorische context zo’n belangrijke rol kan spelen.”

Levert welstandsvrij bouwen en particulier initiatief niet veel levendiger wijken op?
“Van welstand heb je helemaal geen last, als de eigenaar met een aantal vuistregels zijn gang kan gaan. En wat die individuele expressie van de Nederlander waard is, wordt duidelijk als je in de auto stapt. Kijk maar naar al die witte schimmel rond de dorpen. De voorstanders van particulier opdrachtgeverschap wijzen altijd naar het succes van de Amsterdamse grachten. Maar daar was juist enorme sturing. Er waren strenge keuren en een enorme reeks richtlijnen. En niet onbelangrijk: de eigenaren hadden veel geld. Zij hadden de middelen om hun individuele expressie binnen de richtlijnen met kwaliteit uit te voeren. Wij praten nu gemiddeld over budgetten van 2000 euro per kuub. Daar doe je niks voor. Detaillering kost gewoon geld! Neem die dwarsgrachtjes op het Java-eiland. Dan heb je het wel over 6000 euro per kuub.“

Fred van der Molen