Met haar ingrijpende voorstellen heeft Dekker de bekende steen geworpen in de vijver van de Nederlandse volkshuisvesting. De pleidooien van Aedes, de koepel van woningcorporaties, voor meer marktwerking in het huurbeleid, zijn gehonoreerd. In de conceptvoorstellen krijgen verhuurders op termijn beduidend meer ruimte om huren te verhogen. In ruil daarvoor wil het Rijk dat corporaties (en andere verhuurders) meer investeren in nieuwbouw en gaan meebetalen aan de huursubsidie. Gelijktijdig moet de betaalbaarheid van het wonen voor lagere inkomensgroepen overeind blijven.
Een kleine revolutie is het voornemen een kwart van de woningvoorraad te ‘liberaliseren’. Voor die woningen verdwijnt de huurprijsbescherming. Aan de vooravond van de Kamerbehandeling groeit de kritiek op de plannen. Behalve de tegenstanders van het eerste uur, de huurdersorganisaties, spreken ook steeds meer deskundigen zich kritisch uit. Huurderorganisaties voeren hun acties op. De vier grote steden (G4) en met name Amsterdam lobbyen zich suf om de plannen nog bijgesteld te krijgen voordat ze naar de Kamer gaan. De landelijke corporatiewereld is verdeeld. De Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties meent dat er veel onnodige angst is. Recentelijk heeft de AFWC zijn visie nog maar eens in een aparte brochure (‘Beweging op de woningmarkt’) op papier gezet.
NUL20 heeft de beschikking over de conceptplannen van de minister,
datum 6 november 2004. De belangrijkste plannen voor het huurbeleid zijn:
- Per 1 juli 2006 wordt 25 procent van de Nederlandse huurwoningen geliberaliseerd. Op dit moment is dat iets minder dan 5 procent; dat geldt ook voor de regio Amsterdam.
- De grens tussen het gereguleerde en geliberaliseerde segment wordt bepaald op basis van WOZ-waarde. De minister wil regionaal differentiëren:
- WOZ-waarde > € 100.000 in Friesland, Groningen, Drenthe, Overijssel, Zeeland, Flevoland
- WOZ-waarde > € 130.000 in de regio Amsterdam (ROA) en de provincie Utrecht
- WOZ-waarde > € 115.000 rest van Nederland
- Verhuurders hoeven niet te liberaliseren.
- Er komt een overgangsregime voor zittende huurders:
- woningen met huursubsidie-cliënten worden tot mutatie niet geliberaliseerd
- bewoners zonder huursubsidie krijgen geleidelijke huurstijging tot t/m 2009
- Woningwaarderingsstelsel (WWS): vanaf 1 juli 2006 wil minister 20 procent van de puntentelling (voor woonvorm en woonomgeving) laten bepalen door de WOZ-waarde. Op langere termijn wil de minister het hele WWS vervangen door de WOZ-waarde.
- Beperkte huurverhogingen tot 2008 voor zittende huurders. Vanaf dat jaar is er meer ruimte voor huurverhoging, onder de voorwaarde dat verhuurders voldoende investeren in de periode 2005-2007. Voor corporaties geldt bovendien dat de huursom op instellingsniveau wordt beperkt tot 2008. Die begrenzing vervalt dan als overeengekomen investeringen zijn gehaald.
- De meetlat voor het criterium ‘voldoende investeringen’: het woningtekort moet in 2008 zijn afgenomen tot 2% en in 2010 tot 1,5% in de stedelijke regio’s.
- De minister legt afspraken over bouwprogramma vast in de woningbouwafspraken (voorheen de verstedelijkingsafspraken);
- De gemeenten moeten die vertalen naar prestatieafspraken met verhuurders.
- Sancties prestatie-afspraken: als gemeente en verhuurders niet tot afspraken komen, grijpt minister in
- bij onvoldoende presteren krijgen verhuurders geen verruiming van huurregime.
- Corporaties en (zo mogelijk) institutionele verhuurders gaan meebetalen aan de huursubsidie. Vanaf 2006 moeten ze in ieder geval 250 miljoen euro (geïndexeerd) ophoesten. Bovendien komt er nog een toeslag voor stijging van huursubsidie-uitgaven als gevolg van de huurstijgingen boven de inflatie.
Bij het ter perse gaan was nog niet bekend of en in welke mate de definitieve brief aan de Kamer afwijkt van deze voorstellen. [FvdM]