In de pilot Flexibel Huren experimenteerden Eigen Haard, Stadgenoot en Ymere drie jaar lang met inkomensafhankelijke huurkorting in de vrijesectorhuur. De idee was dat middeninkomens eerder geneigd zijn door te stromen naar een duurdere woning als ze meer zekerheid hebben over hun toekomstige woonlasten. Dat blijkt ook zo te zijn. Alleen is de uitvoering weerbarstiger dan tevoren gedacht, zo blijkt uit een evaluatie van RIGO. Twee van de drie corporaties zijn niet van plan ermee door te gaan
Bij Flexibel Huren kregen nieuwe huurders van een vrije sector woning huurkorting afhankelijk van hun inkomen. Ieder jaar werd het inkomen getoetst. Als het inkomen daalde, daalde de huurprijs. Bij stijging van het inkomen steeg de huurprijs mee. Tijdens de pilot, die liep van november 2013 tot november 2016, zijn 223 woningen op deze manier verhuurd. De meeste sociale huurwoningen (88%) die zij achterlieten stonden in Amsterdam, de overige in regiogemeenten.
De corporaties beoogden met de pilot scheefwonen tegen te gaan en de doorstroming vanuit de sociale huur te bevorderen door een nieuw aanbod in het middensegment te creëren. De ervaringen van de corporaties met de pilot zijn wisselend, concludeert RIGO. Ymere is zeer te spreken over het concept en is voornemens door te gaan met het op deze manier aanbieden van woningen in de wat duurdere huurcategorieën (huurprijs zonder korting tussen 814 en 1156 euro). Eigen Haard en Stadgenoot zijn niet van plan om door te gaan. Stadgenoot vindt het allemaal te ingewikkeld.
Zowel Stadgenoot als Eigen Haard hebben onderdelen van Flexibel Huren in hun reguliere huur- en toewijzingsbeleid verwerkt. Zo worden vrijesectorhuurwoningen afgetopt naar het middensegment en gericht toegewezen aan huishoudens met een middeninkomen. Die woningen worden bovendien met voorrang toegewezen aan huurders die een sociale huurwoning achterlaten.