Overslaan en naar de inhoud gaan

‘Jongens, maak het maar mooi’

'Jongens, maak het maar mooi' - Stadsontwikkelaar en ambtenaar in Amsterdam 1963–1986 is het persoonlijke verhaal van Max van den Berg, een ambtenaar die meer invloed had dan menig politicus. Wethouders kwamen en gingen, hij bleef bijna een kwart eeuw op zijn post.
Van den Berg kwam in 1963 als ex-student van Van Eesteren bij de afdeling Stadsontwikkeling terecht en werkte in de ruim twee decennia die volgden bijna onafgebroken bij de Dienst Publieke Werken. Hij werkte niet alleen mee aan vele ruimtelijke plannen, maar ook aan speciale projecten als de kansloze missie om de Olympische Spelen binnen te halen. De memoires geven interessante inzichten in de gang van zaken binnen en tussen de diensten en de politiek in de periode dat de PvdA nog volledig de dienst uitmaakte in Amsterdam. Maar ‘Jongens, maak het maar mooi’ (een uitspraak van Van Eesteren) is voor niet-Amsterdamse buitenstaanders wellicht wat saaie kost, vanwege de veelheid aan beleidsplannen en ontwerpen waaraan Van der Berg heeft meegewerkt. Daarbij beperken de karakteriseringen van collega's zich veelal tot brave complimenten als ‘knap’, ‘briljant’ of ‘visionair’.

Leuker zijn dan zijn herinneringen aan de vele wethouders met wie hij te maken heeft gehad. Waarbij die aan de voortdurend vloekende Jan Schaefer er uitspringen. Hij prijst Schaefer om zijn slagvaardigheid en de wijze waarop hij met zijn 'bouwen voor de buurt' de protesten in de wijken weet te smoren. Maar de lompe wethouder weet in zijn dadendrang zijn ambtenaren bij herhaling te schofferen. Bijvoorbeeld als Schaefer buiten Stadsontwikkeling om Rem Koolhaas aantrekt om een nieuw ontwerp voor het IJplein in Amsterdam-Noord te maken: "Nu is Koolhaas wellicht een goede architect, maar van stedenbouw heeft hij absoluut geen kaas gegeten". Een 'schitterend ontwerp' van Hans Davidson verdwijnt daardoor in de prullenbak. Ook Schaefer begreep volgens Van den Berg weinig van stedenbouw.


Van den Berg heeft deze memoires in de laatste jaren van zijn leven geschreven uit ergernis over het beeld dat in andere publicaties was geschapen van zijn dienst Publieke Werken, zo legt mede-redacteur Zef Hemel uit in zijn nawoord. Dat beeld is dat Publieke Werken een op hol geslagen sloopmachine was, die uiteindelijk slechts door een brede protestbeweging tot staan kon worden gebracht. Zo wordt het bijvoorbeeld beschreven in Amsterdam op de helling van de historicus Herman de Liagre Böhl.
Het lukt Van den Berg maar ten dele het beeld te ontkrachten. Hij beschrijft hoe na de oorlog het idee postvatte hoe Amsterdam aan ‘cityvorming’ moest gaan doen: met sloop, hoogbouw en verkeersaders door de stad. Een politicus als Joop den Uyl (wethouder van 1963-1965) stond vierkant achter deze visie en vond Publieke Werken zelfs te bescheiden in zijn plannen, bijvoorbeeld voor de Bijlmermeer. Maar eigenlijk bevestigt Van den Berg min of meer dat latere politici - eerst Han Lammers en later Jan Schaefer - de plannen van Publieke Werken een halt toeriepen. En moesten toeroepen onder grote maatschappelijke druk van krakers en bewoners.

‘Jongens, maak het maar mooi’. Stadsontwikkelaar en ambtenaar in Amsterdam 1963 - 1986. Max van den Berg. Thoth, 239 blz. € 22,50.