RISE is de toepasselijke naam van het plan voor drie woontorens aan het Rotterdamse Hofplein van 100, 150 en 250 meter. Een plan dat de nodige weerstand ontmoet, aangezien daarvoor twee kantoorgebouwen en 226 sociale huurwoningen van Carel Weeber moeten worden gesloopt. Onder bewoners was veel verzet tegen sloop. Hun pand verkeert in goede staat. In 2017 is het dak van hun pand vernieuwd en in 2020 heeft er nog een grootschalige renovatie plaatsgevonden.
Maar dit terzijde. Auteur Emiel Arends richt zich in Stad zonder Hoogtevrees op de achtergronden en veranderende kwaliteiten van de Rotterdamse hoogbouw, die met de geplande toren van 250 meter letterlijk een nieuw hoogtepunt bereikt. Het wordt het hoogste gebouw van ons land. Arends werkt sinds 2001 als stedenbouwkundige en planoloog bij de gemeente aan hoogbouw, schreef de laatste twee hoogbouwvisies en is co-auteur van de plintenstrategie voor de binnenstad. Sinds kort lid van het supervisieteam Zuidas in Amsterdam.
Beginnend bij het 43 meter hoge Witte Huis uit 1898 volgen we in de eerste hoofdstukken hoe de kantoortorens steeds hoger worden, van 60 meter in de jaren vijftig tot 100+ daarna. De modernistisch opgezette binnenstad – 15 kilometer 70 tot 100 meter brede boulevards, naargeestige expeditiestraten – gaat er aanvankelijk niet op vooruit: “Rond de eeuwwisseling was er dan ook een binnenstad ontstaan van beton, zakelijkheid en een soort hardheid die door de bouw van torens in deze periode alleen maar werd versterkt”. Leergeld, vindt Arends, zoals Rotterdam ook leert van London en Frankfurt. Met de nota ‘De Binnenstad als City Lounge’ kiest het stadsbestuur in 2008 voor meer wonen, verblijfskwaliteit op straat en publieke functies in de plinten. Vorm geven aan de hoogbouwstad op ooghoogte is het centrale thema van dit rijk geïllustreerde boek. Jammer genoeg benadrukt het camerastandpunt van het fotowerk meestal het imponerende van de torens. In het slothoofdstuk bespreekt de auteur recente kritiek op hoogbouw, actuele technische uitdagingen, en trends zoals hoogbouw voor gezinnen en co-living appartementen.
Inherent aan Arends’ insider-positie is dat het niet aan ambtenaren is een kritisch boek te schrijven over het beleid van de overheidslaag waar ze voor werken, of over de invloed van marktpartijen. Hij koos een betrokken en tegelijk zakelijke, beschrijvende opzet en toon, met state-of-the-art kennis over technische- en locatie-aspecten, zonder te vervallen in een anekdotische verteltrant over afzonderlijke gebouwen. Tussendoor staan verdiepende interviews met andere deskundigen over neuroarchitectuur, houtbouw, de rol van architecten en kosten.
Arends beschouwt de hoogbouw in zijn stad als een specifiek Europese vorm, maar tekent daarbij met oog voor de historie aan dat “ook het ontbreken van een middeleeuws stadscentrum ruimte geeft om de hoogte op te zoeken”. Is het inderdaad niet veeleer een specifiek Rotterdamse vorm? Zoveel Europese binnensteden zijn er niet waar je deze kunt toepassen.
Rotterdam gaat met de aanwijzing van drie hoogbouwclusters buiten de binnenstad rond OV-knooppunten een nieuwe fase in. Dankzij alle geboekstaafde kennis en keuzes zal de stad daarbij geen last hebben van hoogtevrees.
Stad zonder hoogtevrees - De ontwikkeling van een Europese hoogbouwtypologie. Auteur Emiel Arends; Uitgever nai010. 184 pagina's. Engels en Nederlands. €29,95