De bewoonster van het honderd meter hoge luxe woontorencomplex ‘de Hoge Heren’ in Rotterdam klinkt bijna verbaasd. En inderdaad, de combinatie van hoogbouw en gezinnen is in Nederland verre van vanzelfsprekend. Toch waren de eerste experimentele hoogbouwprojecten in de jaren zestig uitdrukkelijk bedoeld voor de betere middenklasse en daarmee automatisch voor gezinnen. De woningnood onder jonge stellen was groot in die tijd. Met de bouw van comfortabele flatwijken in het groen kon dit woningtekort snel en efficiënt worden bestreden. In Amsterdam resulteerde dit in flatwijken in de Westelijke Tuinsteden, Buitenveldert en de Bijlmermeer. De stedenbouwkundige opzet van deze uitbreidingen was gebaseerd op het adagium ‘licht, lucht en groen’ om ze geschikt te maken voor gezinnen. In de Bijlmer bestond een flink deel van het woonprogramma uit ruime vierkamerwoningen. In een aantal van de later gebouwde flats in deze wijk was zelfs een ‘speelhal’ opgenomen, waar de kinderen uit de flat zich konden vermaken.
Maar ook toen al was er weerstand tegen het huisvesten van gezinnen in flatgebouwen. De bezwaren waren van praktische aard: door het gemis aan contact met de straat konden kinderen niet onder toeziend oog buiten spelen. Maar ook werd er gewezen op het eenzijdige woningaanbod, de slechte geluidsisolatie en het weinig inspirerende woonmilieu. Tenslotte waren er pedagogische bedenkingen: het zou niet goed zijn om kinderen te laten opgroeien te midden van beton, ver van de natuur. Zelfs de oplossingen die in de Bijlmermeer werden aangedragen, flats in volledig verkeersvrije, groene parken, ondervingen deze bezwaren niet.
Toen na een aantal jaar in de wijken de eerste tekenen van verloedering zichtbaar werden, kreeg de term flatwijk definitief een bijsmaak. Na de experimenten in de jaren zestig en begin jaren zeventig was het dan ook uit met de flat als woontypologie. De gezinnen trokken de stad uit en vonden alles wat flatgebouwen niet bezaten - kleinschaligheid, lage dichtheden en veiligheid, ofwel suburbane laagbouw - in Purmerend, Almere en Diemen. Het zo efficiënte flattype werd een tijd in de koelkast gezet, de grote woningnood was immers ook voorbij. De toon was echter wel gezet.
Kentering?
Maar er is weer hoop voor de flat. De laatste jaren is een kentering te zien in het denken over hoogbouw. Het woord ‘flat’ is uit het vakidioom verdwenen en vervangen door de term hoogbouw. En hoog is het zeker, want hoogbouwplannen voor torens van meer dan honderd meter zijn geen uitzondering meer. De motivatie achter de herintroductie is ditmaal heel anders. Hoogbouw wordt ingezet als prestigeobject en dient om ‘programmatische opeenstapeling’ en ‘stedelijkheid’ te creëren. Prestigieuze centrumstedelijke locaties worden uitgekozen. De torens krijgen voorzieningen in de plintlaag en penthouses in de top. De woningen zijn wederom bedoeld voor de woonbehoefte van de meer welgestelder burger. Gezinnen lijken niet tot de doelgroep te behoren. Zo heeft in het Tilburgse project ‘Westpoint’, een woontoren van 130 meter hoog, vooralsnog slechts één gezin een appartement gekocht.
Maar wat hebben gezinnen in de hedendaagse hoogbouw ook te zoeken? Ze liggen meestal op centrale locaties met langsrazend stadsverkeer, onveiligheid en gebrek aan groen. Direct contact met de straat is er al helemaal niet, want op de dertigste verdieping wordt een balkon een winderige aangelegenheid. Daar komt nog eens bij dat wonen in hoogbouw duurder is dan in een normaal appartementengebouw. De luxe van extra ruimte kan dus ook niet makkelijk geboden worden. Alles bij elkaar lijkt hoogbouw dus nog steeds geen aantrekkelijke woonomgeving voor gezinnen.
De besmette term ‘flat’ is inmiddels vervangen door de term ‘hoogbouw’ |
Maar de ontwikkelaar die hoogbouw aantrekkelijk wil maken voor gezinnen, zal meer moeten doen. Hij zal het moeten zoeken in extra voorzieningen en service die mogelijk worden door de hoge bebouwingsdichtheid. Waarom geen crèche aan huis, boodschappen die voor de deur worden afgeleverd of een conciërge die je pak van de stomerij in ontvangst neemt. Dat zijn allemaal diensten die bijvoorbeeld drukke tweeverdieners een hoop werk uit handen nemen en extra wooncomfort bieden. In het hierboven reeds genoemde project de Hoge Heren in Rotterdam is bijvoorbeeld een zwembad, een sauna en een fitnessruimte aanwezig. Een troef in dit complex bevindt zich op het dak van de parkeergarage, op de vijfde verdieping. Dit dakterras functioneert als een tweede maaiveld. Hier is een zonneterras voor alle bewoners gemaakt met spectaculair uitzicht op de Maas. Maar het is natuurlijk ook een prachtige speelplek. Beschermd tegen weer en wind, gecontroleerd en veilig. Waar je ook de privacy hebt die je in een stadspark mist, plus het idee dat je de deur niet uit hoeft. Bovendien een uitstekend middel om met je ‘buurt’bewoners in contact te komen en speelkameraadjes voor je kinderen te vinden. Ideaal toch?
Natuurlijk zijn er gezinnen die gruwelen van een dergelijke levensstijl. Maar voor gezinnen geldt wat voor alle doelgroepen geldt. Het modelgezin uit de jaren zestig, waar de volkshuisvesters hele flatwijken voor hebben gepland, bestaat niet meer. Het gezin is uiteengespat in vele verschillende groepen, elk met eigen voorkeur en behoeftes. Het is voor ontwikkelaars de kunst die doelgroep te bereiken die gevoelig is voor de voordelen van hoogbouw. Want hoogbouw biedt service en leefcomfort, waardoor de steeds meer voorkomende combinatie van werken en gezinsleven beter gefaciliteerd kan worden. Hier dient zich wel een belangrijk knelpunt aan. Een uitgekiend woon/voorziening/service-concept wordt in deze projecten alleen ontwikkeld als alle betrokken partijen er van overtuigd zijn dat gezinnen een potentiële doelgroep vormen. Pas dan wordt er een gerichte marketingstrategie op gezet en komen de voorzieningen er ook echt.
Zo ver is het nog lang niet in Amsterdam. Er is nog veel koudwatervrees. In feite staan de ideeën voor dergelijke hoogbouw pas in de kinderschoenen. Momenteel is een toren op het Buikslotermeerplein in ontwikkeling en iets verder in de planvorming staat de Arena-toren in Zuidoost, beide met een uitgebreid woonprogramma. Maar het enige gebied in Amsterdam waar echt grootschalig hoogbouw gepleegd gaat worden is de Zuidas. Daar wordt momenteel als eerste woonwerkgebied het plan Gershwin ontwikkeld. De geplande torens met bouwhoogtes tot wel 75 meter bieden ruimte aan in totaal veertienhonderd woningen, bedrijfsruimten en diverse voorzieningen. Bewust is daar gekozen voor een torenprofiel waarbij bovenop de zogenoemde plintlaag van tien meter hoogte ruimte is voor collectieve groene daktuinen. En er zijn ideeën over crèches, zwembaden op daken en zo meer. Het is afwachten hoe dit project uit gaat vallen en of gezinnen verleid kunnen worden hier te gaan wonen. Met een goed voorbeeld kan een nieuwe trend worden gezet.
Eireen Schreurs
Schreurs werkt bij het Ontwikkelingsbedrijf Gemeente Amsterdam (OGA),
sector programma, afd. onderzoek & advies.
Het OGA komt dit najaar met een publicatie over hoog wonen