Overslaan en naar de inhoud gaan
Top
Sjoerd Soeters: van architect tot supervisor
"De Europese stad is actueler dan ooit"
Architect Sjoerd Soeters van Bureau Soeters, Van Eldonk en Ponec herontwikkelt de komende jaren de stadscentra van Amsterdam Noord en Zaandam. Van architect tot supervisor: Soeters ontwerpt steeds minder gebouwen en steeds meer programma’s. De stad is volgens hem helemaal terug en de traditionele Europese stad is actueler dan ooit. Intieme binnensteden op de schaal van de voetganger. Zijn theorie is dat de behoeften van de mens in al die eeuwen niet ontzettend zijn veranderd. “In de architectuur is de laatste tien jaar heel veel onzin verkocht; is er nodeloos complexiteit gezocht omdat het hip was.”

“Ik ben opgeleid als architect. Maar je merkt gaandeweg dat het ontwerpen van losse gebouwen zijn beperkingen heeft. Gebouwen krijgen alleen maar betekenis door de manier waarop ze in hun omgeving staan en daar onderdeel van uitmaken. Je wilt dan ook meer van die omgeving beheersen, je wilt dat gebouwen zin hebben in een stedelijk landschap. Die interesse is misschien gewekt vanaf het moment dat ik in de Amsterdamse welstandscommissie zat en al die bouwplannen langs zag komen en dacht: mijn God, hoe moet dit samen ooit wat worden? Dat was in een tijd dat veel architecten volstrekt alleen met hun eigen product, hun eigen wereldwonder, bezig waren. Dat is overigens niet helemaal voorbij. Een jaar of vijftien geleden werd ik voor het eerst betrokken bij grote stedenbouwkundige plannen. De Resident in Den Haag, het gebied waar later het ministerie van Volksgezondheid is gebouwd. Dat heette geïntegreerde gebiedsontwikkeling. Oftewel: hoe kun je in een beperkt oppervlak in de bestaande stad een groot programma samenbrengen. Dat is iets heel anders dan een aantal architecten uitnodigen elk hun eigen gebouw te ontwerpen. Min of meer in dezelfde periode raakte ik betrokken bij de herstructurering van de Nijmeegse binnenstad en het Java-eiland in Amsterdam. Bij die projecten werd eerst een masterplan gemaakt dat als basis diende voor deelplannen die verschillende architecten uitwerkten. In die projecten werd ik uiteindelijk ook supervisor en begon ik architecten te begeleiden. Dat is nu een behoorlijk deel van het werk van ons bureau geworden. We zitten in heel veel masterplannen en begeleidingsprocessen. We zijn dus vooral geïnteresseerd in het maken van gebouwen in een stedelijk verband.”

De stad is terug

“Het is heel hip geweest om te beweren dat de stad in zijn huidige vorm volstrekt verouderd is. Met het internet en mobiele apparatuur zou de mens wel een leukere plek weten om te werken. Maar volgens mij is de Europese stad actueler dan ooit. Het is het beste model om in hoge concentraties bij elkaar te wonen en te genieten van wat de moderne beschaving heeft geleverd. Het enige waarin Nederland wat achterop is geraakt, is de infrastructuur en de parkeervoorzieningen. De steden zijn slecht bereikbaar geworden. Daardoor lopen we alsnog het risico van wat in Engeland en vooral Frankrijk is gebeurd: steden die binnenstebuiten klappen, grote winkelcentra en koopjesparadijzen die naar de rand trekken.

“Een goede winkelstraat is
7 tot 9 meter breed”

"Gelukkig is dat in Nederland nog nauwelijks het geval, maar we moeten de stad wel beter bereikbaar maken. We moeten ook in delen van de stad de schaal van de voorzieningen anders maken, waardoor je andere formules toevoegt aan wat de stad al te bieden heeft op commercieel gebied. Dat proberen we in Noord. “Wij gaan bij stedelijke centra uit van de schaal van de voetganger. Die moet het prettig vinden om er rond te lopen. Bij veel moderne stedenbouw is men uitgegaan van gebouwen los op het maaiveld en daartussen ruimte om te parkeren. Dat leidt tot onaangename situaties. Gebouwen zijn vaak te hoog en hebben weinig relatie met het openbaar gebied, dat weer veel te groot is om als openbaar te ervaren. Je ontmoet elkaar juist daar niet. Een stadshart is een ruimte omsloten door gebouwen en niet andersom."

“Moderne stedenbouwkundigen maken het liefst grote pleinen, die willen grote gebaren maken. Dat moet je niet doen. Je moet kleine pleinen en kleine straten maken. Een goede winkelstraat is 7 tot 9 meter breed. Aan een winkelstraat van 30 meter breed heb je niets, laat staan zo’n Arena-boulevard – model Pi de Bruin – van 70 meter breed. Dat is helemaal niks. Er is een Japanse theorie die zegt dat een stedelijke ruimte goed is als je elkaars gezichten nog kunt herkennen. De afstand die daarvoor geschikt is, is maximaal 24 meter. Bij alle ruimtes die groter zijn, is de intimiteit van het plein weg en loop je langs elkaar heen.
“Mijn theorie is eigenlijk dat sinds Julius Caesar de mens in zijn behoeften niet ontzettend is veranderd. De manier waarop we vanaf de Middeleeuwen in steden woonden en leefden, past nog altijd erg bij ons. We willen intieme binnensteden waar de wind niet teveel vat op ons heeft. Alle oude Nederlandse binnensteden zie ik als voorbeeld. En als je dat wilt maken, moet je die maatvoering ook aanhouden. Geen lange rechte straten, maar een knikje hier en daar. Je moet elke vijftig meter verrast kunnen worden door een nieuw blikveld. Dat is oneindig veel interessanter dan de nieuwe stedenbouw die voor de auto is gemaakt en waar de voetganger zich snel verveelt.
“Belangrijk is ook de relatie tussen binnen en buiten. Je moet van binnen uit op straat kunnen kijken. Geen hoge gesloten gevels dus, dat maakt de straat onveilig. Het staat allemaal al in Life and Death of American Cities van Jacobs. Architecten weten dat ook, maar doen er vaak weinig mee.
“De architectuurachtergrond bij ons bureau maakt ons andere stedenbouwkundigen dan de traditionele. Die denken veel abstracter en veel meer vanuit standaard bouwkundige eenheden. Bij de nieuwe stadsharten voor Zaanstad en ook Noord, zijn we niet alleen bezig met een bebouwingsvlek, maar ook met de juiste voorwaarden om daar prettig te winkelen, te werken en te wonen.

 

“In de architectuur is de laatste tien jaar heel veel onzin verkocht”

“Het juiste ontwerp kan het verschil maken. Neem de Marcanti-school op Marcanti-eiland. Een zeer zwarte school. We hebben daar een ontwerp voor gemaakt gericht op maximale controle. Geen gangen maar een centraal atrium en galerijen. Vanuit één punt heb je als schoolhoofd een overzicht over de totale openbare ruimte. Dat blijkt perfect te werken.
“In de architectuur is de laatste tien jaar heel veel onzin verkocht. Is er nodeloos complexiteit gezocht omdat het hip was. Neem de woningen op Borneo/Sporenburg. Daar zijn ze er in geslaagd een hoge dichtheid in laagbouw te realiseren. Maar wat een ingewikkelde woningplattegronden met verspreide kamers en kruisende trappen. Dan kost nodeloos veel geld. Ik vrees dat die gecompliceerde woningplattegronden uiteindelijk niet lang bruikbaar zijn. Die zijn veel te specifiek. Borneo/Sporenburg is zeker hip. Maar ik zeg altijd: kijk eens over twintig jaar. Bij elk gebouw moet je wachten of het op den duur bij het echte leven past.
“Heel veel architecten denken dat ze voortdurend iets moeten maken dat nog niemand heeft gemaakt. Maar er zijn natuurlijk heel veel oude modellen die heel goed en bruikbaar zijn. De woningplattegrond is nu wel uitgekristalliseerd. Je moet proberen zo min mogelijk geld aan het binnenste van een gebouw te besteden.“

Bouwstagnatie

“Ik kan niet zeggen dat het overlegcircus de laatste twintig jaar zoveel is toegenomen. Stedenbouwkundige plannen zijn altijd heel ingewikkeld. Ik geloof heel erg in de verschillende geluiden in zo’n planproces. Laat ieder zeggen wat hij denkt. Mijn houding is: hoe meer mensen daar goed over nadenken, hoe beter het is. Tenminste, als ze geen verborgen agenda hanteren. De doelstelling van een goede ontwikkelaar is ook voor tachtig, negentig procent overlappend met die van een gemeente, afgezien dan van de hoogte van de grondprijs en het aantal woningen in de sociale sector.
“Je moet wel proberen het overleg het niet te ingewikkeld te maken. Alleen mensen met een duidelijk belang of bepaalde kennis moeten aan tafel zitten. Ik heb de indruk dat er in IJburg teveel lagen zijn gemaakt en dat het praatcircus daar teveel geïnstitutionaliseerd is geraakt.
“Het is niet mijn ervaring dat de planontwikkeling in Amsterdam veel moeizamer verloopt dan elders. De ontwikkeling van het Oostelijk Havengebied verliep efficiënt en soepel. In een compacte tijd is daar toch veel gerealiseerd. Maar het kan zijn dat ik geluk heb gehad. Er zijn natuurlijk ook buitengewoon taaie en voortslepende projecten, maar die heb je in andere steden ook. Ik zie geen bewijs dat het in bijvoorbeeld Rotterdam veel sneller gaat. Er zijn zoveel voorschriften, regels, wetten en procedures; zoveel zaken en belangen waarmee je rekening moet houden. De kans dat een plan strandt of enkele jaren wordt opgehouden, is groot. Maar dat is in heel Nederland zo.
“Natuurlijk is niet elke ambtenaar even doortastend en capabel. Maar kijk eens naar de ontwikkelaars. Die hebben de laatste jaren grote problemen gehad om kwalitatief goede mensen te krijgen. Die jongens kwamen bij wijze van spreken met het kaartje van Peek & Cloppenberg nog in hun colbertje op de eerste vergadering. En binnen enkele vergaderingen stond er in plaats van assistent-ontwikkelaar al adjunct-directeur op hun kaartje. Maar zonder knowhow, zonder ervaring. Daar hebben we enorm veel last van gehad. Er was de afgelopen jaren zo’n hausse, dat veel projecten slecht werden bemand. Dat leidt tot verkeerde ideeën over het budget, tot verkeerde sommen. Zulke projecten komen onherroepelijk tot stilstand. Ze roepen nu allemaal dat ze gaan herontwikkelen; maar ze hadden het ook in één keer goed kunnen doen.”

Fred van der Molen

Informatie over projecten van het bureau van Sjoerd Soeters op www.soetersvaneldonkponec.nl

 

Trefwoord