Voor een groot deel gaat het uitstekend met de woningmarkt. Wonen is de laatste jaren juist betaalbaarder geworden. Dat zegt emeritus hoogleraar woningmarkt Johan Conijn in een interview in het AD. Hij baseert zich op de feiten uit het driejaarlijkse onderzoek Woon2018. Dat onderzoek geeft volgens hem bepaald geen alarmerend beeld, afgezien van bepaalde regio's zoals Amsterdam. Wel zijn er veel te weinig woningen.
Volgens Conijn is de hele berichtgeving over de onbetaalbaarheid van woningen overtrokken. Hij wijst er op dat de gemiddelde huren van 2015 naar 2018 maar bescheiden zijn gestegen. "Huurders zijn nu gemiddeld 25 procent van hun inkomen kwijt aan huren. Dat was drie jaar geleden nog 26 procent." Ook de betaalbaarheid van koopwoningen is gemiddeld gestegen. Kopers besteden gemiddeld een kleiner deel van hun inkomen aan wonen dan in 2015. De problemen met betaalbaarheid spelen volgens hem maar in enkele regio's, en met name in Amsterdam. Ook het aantal middeldure huurwoningen is de laatste jaren spectaculair toegenomen. Dat dit gedeeltelijk komt vanwege omzetting van koop naar huur (buy-to-let) is volgens hem geen gunstige ontwikkeling: "Ik snap dat je beleid maakt om dat te reguleren. Zo wordt een betaalbare koopwoning omgezet in een onbetaalbare huurwoning. En er worden geen woningen aan de voorraad toegevoegd.''
Het grote probleem is volgens hem dat er veel te weinig woningen zijn. En het tekort van zo'n 250.000 woningen wordt gelet op de matige bouwproductie ook niet snel ingelopen. Dat komt door gebrek aan bouwcapaciteit en oplopende bouwkosten versus politieke wensen om de huren te reguleren. De investeringsmogelijkheden van woningcorporaties worden verder afgeremd door de oplopende verhuurderheffing: "Dat geld verdwijnt in de schatkist en kan niet worden gebruikt voor woningbouw.''
Lees het hele interview: "Wonen is juist betaalbaarder geworden" (AD, 18 april 2019)