De leeskamer
Publieke ruimte en privaat initiatief
In de publieke ruimte wordt de staat van de samenleving zichtbaar. Die ruimte valt al een tijd niet meer samen met de publieke sector. Alle aanleiding om denkkaders te formuleren die het debat over nieuwe vormen van samenwerking tussen markt en overheid mogelijk maken. In deze lezenswaardige en veelzijdige essaybundel is het perspectief dan ook de private inbreng van ontwikkelaars en corporaties, naast die van de overheid. Je wordt als lezer meegenomen langs een flinke serie interessante vragen.
In welk tempo en welke richting verschuiven de verhoudingen tussen democratisch gekozen bestuurders en winstgedreven marktspelers? Welke verwachtingen, overlegkaders en regels komen tegenwoordig aan de orde als vertegenwoordigers van de overheidssector en private investeerders elkaar ontmoeten in en rond de publieke ruimte? Levert hun respectievelijke inspanning nog iets van collectieve kwaliteit op en hoe verhoudt die zich tot de wensen van individuele burgers? Wie heeft de regie, c.q. de verantwoordelijkheid?
De Rijksplanologische Commissie bestaat ondertussen niet meer. Maken stedelijke cultuur en identiteit in de slipstream van een om zich heen grijpend cultuurrelativisme sluipend plaats voor consumptiewalhalla’s en marketing op straatniveau? Kan de overheid de onderhoudskosten van de openbare ruimte (groen!) alleen blijven dragen of leiden die hoge kosten tot steeds meer geprivatiseerde domeinen?
Het zijn vragen die voor alle denkbare partijen van belang zijn. Voor overheid en bewoners (ook wel ‘woonconsumenten’ genoemd), vanzelfsprekend. Maar vergeet daarbij niet de corporaties en projectontwikkelaars. Die worden zich niet alleen meer en meer bewust van hun maatschappelijke opgave, maar ook van de economische waarde van een woonomgeving. ‘Createurs d’ambiances’ noemt Han Michel ze in zijn bijdrage. Niet voor niets deden begrippen als ‘woonmilieu’ en ‘gebiedsontwikkeling’ hun intrede in het taalgebruik van wethouders, volkshuisvesters en ontwikkelaars.
Deze bundel is - dat zal duidelijk zijn - niet bedoeld als handboek, maar wel als zinvolle theoretische exercitie. Overigens, met de nodige praktijkbeschrijvingen. Eén ding staat ondertussen wel vast: de publieke ruimte is niet langer de uitsluitende verantwoordelijkheid van de overheid.
Met bijdragen van o.a. Arjo Klamer, Pauline Terreehorst en Han Michel. En van fotograaf Jos Stoopman.
Van der Leeuwkring, Haarlem/Rotterdam, Paperback, 248 pagina’s,
ISBN 978-90-8829-003-9, 24,50 euro
Stedenbouw als vorm van humaniteit
‘Het gaat om diversiteit, toegankelijkheid, het tegengaan van uitsluiting, zelfbeschikkingsrecht. De stad is er voor iedereen, en iedereen heeft er dan ook recht op om die stad te maken.’ Hoeveel seconden heb je nodig om de geestelijke vader van deze zinnen te bedenken? Inderdaad, Adri Duivesteijn, die in 2008 de tweejaarlijkse Rotterdam Maaskant prijs ontving. Een oeuvreprijs die wordt toegekend aan denkers en doeners die de culturele betekenis van architectuur, stedenbouw of landschapsarchitectuur versterken.
Duivesteijn is natuurlijk zowel denker als doener. Begonnen als leerling-kok in het Scheveningse Kurhaus, later wethouder, directeur van het Nederlands Architectuurinstituut, kamerlid en tegenwoordig opnieuw als wethouder actief, in een groeistad. Om over de vele nevenfuncties en publicaties maar te zwijgen. In dit bij de prijs horende boek, met het volledige juryrapport, komen ze natuurlijk langs: de Almere Principes, of ‘organische stedenbouw’. (In bestuurdersjargon: ‘Mensen maken de stad’.)
Architectuurhistoricus Ed Taverne schreef aansluitend een geestige beschouwing over de cultuur van het bouwen en wonen in Nederland en gaat daarin vanzelfsprekend niet voorbij aan de grote invloed van de PvdA daarop. De Haagse Schilderswijk komt, als Duivesteijn aan de orde is, natuurlijk regelmatig voorbij. Opvallend is de constante lijn die in diens ‘oeuvre’ valt aan te wijzen. Zo nam Duivesteijn in 1997 afscheid van het Architectuurinstituut met ‘De verborgen opgave. Thuis in de stad’, een expositie over zelf bouwen in steden als Bangkok, Lima of Yogyakarta. Tien jaar later maakt hij particulier opdrachtgeverschap op grote schaal mogelijk, letterlijk in de polder. De eindgebruikers zouden, volgens de Almere Principes, ook de opdrachtgevers moeten zijn. Dat kan weliswaar leiden tot een vorm van diversiteit die Taverne in hilarische bewoordingen beschrijft (broekpakken, barbecues, asobakken, half verscholen achter schuttinkjes van Intratuin), maar tegelijk ook tot duurzame en leefbare woon- en werkmilieus.
Tijdschriften
De eerste PlanAmsterdam van dit jaar, een uitgave de Dienst Ruimtelijke Ordening, heeft als onderwerp de landelijke gebieden tussen de Westelijke Tuinsteden en de ringvaart van de Haarlemmermeer. Na twintig jaar plannen maken gaat daar nu waarschijnlijk vanaf 2010 de schop in onder de noemer ‘De Tuinen van West’: “Hoe een verrommelend, landelijk stadsrandgebied gaat veranderen in een eigentijds, groen recreatiegebied,” schrijven de auteurs van deze uitgave optimistisch in het voorwoord. Twintig jaar plannen komen voorbij, gelardeerd van mooie foto’s van inderdaad een vergeten stukje Nederland. En dan is er natuurlijk nog de kwestie van de Westrandweg die ergens in of langs dit recreatiegebied moet komen.
Aedes Magazine (25 febr. 4/2009) laat Albert Kerssies en Heino van Essen van de de Vereniging van Toezichthouders in Woningcorporaties aan het woord. Die willen afrekenen met de sfeer van oude jongens krentenbrood onder bestuurders en toezichthouders: ‘Intern toezicht moet schuren’, is de kop. En nu Aedes het toch over de ‘old boys’ komt ook het risicomanagement van corporaties ter sprake. Volgens het CFV hebben bestuurders en toezichthouders vaak onvoldoende inzicht in de risico’s die hun corporatie loopt. Ook aandacht voor de samenwerking tussen corporaties en maatschappelijke organisaties. En tenslotte aandacht voor bouwprocessen, en hoe lang dat allemaal duurt. Voorbeelden uit Delft, Assen en Lunteren geven de blijde boodschap dat het ook snel kan.
De vorige Aedes Magazine (11 febr.3/2009) besteedde in haar kolommen veel aandacht aan een thema dat het afgelopen jaar veel in het nieuws was: energiebesparing. Op de nieuwspagina’s wordt verteld over het gezamenlijk pleidooi van Aedes en de Woonbond om investeringen in duurzaamheid met fiscale prikkels te laten stimuleren. Voor elke woning zou de overheid minimaal 300 euro moeten uitttrekken. Dat was nog voordat het Centraal Planbureau met haar sombere economische vooruitzichten naar buiten kwam. Het blad gaat ook in op het onlangs gestarte onderzoeksprogramma WoningKwaliteit 2020 van OTB/TU Delft, waarin energiebesparing een hoofdrol zal spelen. Aardig is ook een verhaal waarin enkele corporaties, waaronder Ymere, mogen vertellen over hun ervaringen met energiereductieprojecten. Zo blijkt het lastig om huurders van maatregelen te overtuigen, die wél de huur opjagen maar voorlopig niet voor een lagere energierekening zorgen. Ook ontbreekt het veel corporaties aan voldoende geld voor de uitvoering van hun ambitieuze programma’s. Alle hoop is (weer) op het Rijk gericht.
Ook in Duurzaam (dec 2008/jan 2009), het tweemaandelijkse katern bij Building Business, wordt vanzelfsprekend veel aandacht besteed aan de noodzaak om in te spelen op de klimaatverandering. Milieuveteraan Wouter van Dieren mag de energievisie van het kabinet afkraken (“ een besluiteloos verhaal”) en duurzaamheidshoogleraar Anke van Hal vertelt in de kredietcrisis een goede lakmoesproef voor duurzaam bouwen te zien. Twee Amsterdamse projecten waarin milieuvriendelijk wordt geïnvesteerd, worden in het zonnetje gezet: de renovatie van 1100 woningen in Het Breed (Buikslotermeer) en de herontwikkeling van Overhoeks. Voor een welkome filosofische verdieping zorgt ditmaal het themanummer van Agora (jg24, nr.4) over imaginaire steden. De redactie van het blad laat weten dat ze stedelijkheid beschouwt als een conditie die veel is meer dan een verzameling netwerken en knooppunten van gebouwen en infrastructuur. Het zijn de bewoners en bezoekers, die met hun subjectieve beleving de stedelijkheid vorm geven. Een wijze raad aan alle planologen die zich buigen over het nieuwe structuurplan van Amsterdam.