Overslaan en naar de inhoud gaan
Top
Tweede verdieping
Amsterdamse Raad voor de Stadsontwikkeling pleit voor herwaardering tuinstadmilieus
"Sloop leidt niet automatisch tot vooruitgang"
Kritiek op de radicale sloopplannen in de Westelijke Tuinsteden is er altijd geweest, zowel van bewoners als van externe deskundigen. Ondertussen blijkt de vernieuwing financieel moeilijk te bolwerken. De evaluatie van de eerste fase heeft geleid tot lichte bijstelling van de plannen, maar de vernieuwingsoperatie wordt grotendeels voortgezet. Dit tot verbazing van de Amsterdamse Raad voor de Stadsontwikkeling: “De evaluatie van Parkstad had tot meer oog voor de belangen van de bewoners moeten leiden”, zo meent architectuurhistoricus Petra Brouwer, één van de opstellers van het advies. En ook het Sociaal en Cultureel Planbureau wijst erop dat sloop niet automatisch tot vooruitgang leidt.
Mensen maken Amsterdam
Wat wil het nieuwe college met de Westelijke Tuinsteden? Om mensen met een lager inkomen, starters op de arbeidsmarkt en studenten de kans te bieden zich in Amsterdam te vestigen, moet de stad in de visie van PvdA en GroenLinks zorgen voor voldoende ruimte. De stedelijke vernieuwing in Parkstad wordt
- evenals in Noord en Zuidoost - met kracht voortgezet. Wel wordt de verhouding tussen sloop en renovatie heroverwogen.
Volgens Petra Brouwer is de Amsterdamse Raad voor de Stadsontwikkeling, onafhankelijk adviesorgaan van de gemeente Amsterdam op het gebied van stedenbouw en ruimtelijke ordening, heel tevreden over de vorig jaar door gemeente, stadsdelen en corporaties uitgebrachte evaluatie van vijf jaar planontwikkeling in Parkstad. “Daar had alleen wel een passende conclusie uit moeten voortkomen. De hele operatie van sloop en nieuwbouw plaatst de gemeenschap voor enorme financiële problemen. De vernieuwing is financieel moeilijk te bolwerken. Daardoor wordt er veelal in hoge dichtheden gebouwd, anders is het niet rendabel. Maar die appartementen blijken vervolgens moeilijk afzetbaar. Voor mensen van buiten zijn die woningen vanwege gebrek aan stedelijkheid weer niet aantrekkelijk genoeg. Dat leidt alleen niet tot de in onze ogen logische conclusie omvang en tempo van sloop en nieuwbouw te verminderen. In plaats daarvan is afgesproken de gehele financiële afhandeling en verantwoordelijkheid bij de corporaties te leggen. Nog meer dan aan het begin van de vernieuwing van Parkstad geeft de lokale overheid de verantwoordelijkheid voor de stedelijke vernieuwing uit handen. De corporaties krijgen alle speelruimte. Wij vinden het niet zo verstandig te kiezen voor een oplossing, waarvan het succes nog niet is aangetoond.”
Duidelijk is de evaluatie, zo zegt Brouwer, ook over de wensen van de huidige bewoners. “De bewoners, waar de hele operatie toch om begonnen is, zitten helemaal niet te wachten op de komst van al die dure appartementen. Extreem zwart-wit gesteld: de meeste bewoners hebben een voorkeur voor handhaving van de bestaande woning, als hun woning maar wordt aangepast aan hedendaagse eisen. Verder willen ze goed onderhoud en verbetering van het beheer. De tevredenheid met de woning hangt nauw samen met de relatief lage huurprijs. De prijs/kwaliteitsverhouding is heel erg goed.”
Het Sociaal en Cultureel Planbureau doet op verzoek van het ministerie van VROM dit jaar onderzoek naar de invloed van de fysieke structuur op het sociale leven in woonwijken. Eerste resultaat daarvan is het door Jeanet Kullberg geschreven essay De tekentafel neemt de wijk. Zij inventariseert daarin het grote aantal beloften en de vele beperkingen in de herstructurering van buurten. “Er is een groot verlangen naar een simpel driestappenplan: slopen, nieuwbouw en alles komt goed. In werkelijkheid lopen alle doelen niet gelijk met elkaar op. Vernieuwing van buurten is ingewikkeld en draagt veel meer afwegingen in zich. Het vervangen van een oude portiekflat door een duur appartement, wil helemaal niet zeggen dat automatisch vooruitgang wordt geboekt.”
Kullberg kan zich goed voorstellen dat de aarzeling over grootschalige sloop groeit. Een aantal factoren speelt volgens haar een rol. “Als ik kijk naar de statistieken, dan valt op dat in Amsterdam de toename van de armoede in gebieden als de Westelijke Tuinsteden heel beperkt is. Steden als Rotterdam en Den Haag laten op dat punt een veel minder gunstig beeld zien. Als het oorspronkelijke verhaal was dat flinke ingrepen noodzakelijk waren omdat de stad verarmt, omdat mensen die wel iets te besteden hebben massaal de stad verlaten, dan stemt dat tot nadenken.”
Ook wijst zij op de vraag welke problemen de vernieuwing uiteindelijk zal oplossen. “De grootschalige vernieuwing van woonbuurten vraagt enorme investeringen. Hoe duurzaam is die oplossing? Als de prijzigheid van de stedelijke vernieuwing wordt afgezet tegen het resultaat, dan ontkomen we niet aan de vraag of meer sociaal getinte investeringen uiteindelijk niet duurzamer zullen zijn.”
Zij vraagt zich ook hardop af of woningnood nog wel ’s lands grootste zorg is. “Is woningnood nog wel de ergste volksvijand? Bewoners spreken in interviews veelvuldig over wijken met veel problemen. Dan hebben ze het over de overlast op straat. En over de vele problemen die ze zelf ondervinden. De meest problematische verhalen gaan niet over de kwaliteit van hun woning, maar over armoede, onderwijsuitval en opvoedingsproblemen. Ouders tonen zich ernstig bezorgd over de toekomstkansen van hun kinderen. Ik kom vooruitstrevende corporatiedirecteuren tegen die zeggen: als het VMBO niet beter gaat functioneren, dan zal het met mijn buurt ook niet beter gaan. Als we de vraag zo breed stellen, dan is het zeer de vraag of sociale investeringen niet beter zijn.”
Ook Brouwer wijst daar op. “De evaluatie van Parkstad wijst uit dat initiatieven op sociaal gebied redelijk hoopgevend zijn. Neem een stadsdeel als Slotervaart. Er wonen veel kinderen. Daar is de noodzaak goede voorzieningen te hebben heel concreet aanwezig. De investeringen in scholen, welzijnswerk en sportvoorzieningen staan constant onder druk. Bedenk ook; goede scholen, goede gebouwen, goede voorzieningen geven heel direct meer kwaliteit aan een buurt.”
Niet onbelangrijk in de waardering van stedelijke vernieuwing is volgens Kullberg de rol van de overheid. Als de nieuwe, duurdere woning de begroting van de oorspronkelijke bewoner te boven gaat, dan worden mensen gedwongen te verhuizen. Het begrip stadsvernieuwingsnomade doet zijn intrede, ook in Amsterdam. In dat verband wijst Kullberg op de problemen rond het stelsel van huursubsidie. “Als het gaat om het eigen woningbezit en mogelijke beperking van de aftrek van de hypotheekrente, dan wordt altijd gepleit voor een robuuste, betrouwbare overheid. Als een mens afhankelijk is van huurtoeslag, als een relatief dure woning is betrokken die met behulp van subsidie nog maar net kan worden betaald, dan is die zekerheid er helemaal niet. Juist als bij minder goede economische ontwikkeling betrouwbare financiële arrangementen het meest noodzakelijk zijn, dan is de overheid het snelst geneigd met een paar tientjes te korten. Dat geeft grote onzekerheid. Dan ontwikkelen huurders gemakkelijker een voorkeur die uitgaat naar goedkopere woningen.”
Kullberg is op zich niet verbaasd dat zo vaak wordt teruggegrepen op sloop en nieuwbouw. “De samenleving heeft het verlangen iets te veranderen. Corporaties hebben een enorm financieel vermogen tot hun beschikking. Het aanwenden van dat kapitaal leidt vervolgens gemakkelijk tot sloop en nieuwbouw. Bouwen is immers wat corporaties goed kunnen. Maar wat is de werkelijke meerwaarde van al die nieuwe appartementen in hoge dichtheden?”

Tuinstadmilieus

De Amsterdamse Raad voor de Stadsontwikkeling pleit in haar advies voor meer aandacht voor tuinstadmilieus. “Vanwege de financiële situatie wordt hoogstedelijk gebouwd. In de Westelijke Tuinsteden is dat alleen niet het goede type woning. Juist de mensen die zich binnen de buurt willen verbeteren, de kansrijke buurtbewoners die anders naar Almere, Purmerend of Hoofddorp vertrekken, die hebben behoefte aan grondgebonden woningen,” aldus Petra Brouwer. Haar referentiebeeld: mooie laagbouw in het groen, zoals in Geuzenveld. Er mogen nog wel appartementen worden gebouwd, maar die moeten dan wel zijn voorzien van grote balkons. Of riante terrassen.
De komst van beter passende nieuwbouw kan volgens haar de doorstroming vergroten.
“Als de mensen met meer geld doorstromen naar tuinstadmilieus, dan komen woningen vrij die aantrekkelijk zijn voor mensen van buiten. Ook dat pleit er voor meer van die relatief goedkope woningen te bewaren.”
Kullberg ziet daarbij wel een dilemma. “Het gaat om het juiste evenwicht. Enerzijds lijkt het aantrekkelijk die voorraad goedkope woningen in stand te houden, want daar is vraag naar. Dan kunnen mensen in de stad hun wooncarrière beginnen. Wellicht wonen in die oude portiekflats ook veel mensen die daar tegen wil en dank verblijven. Die verlaten de stad als ze de kans krijgen. Het is dus wel belangrijk dat een nieuw grondgebonden aanbod ontstaat. Behoud van die middenklasse heeft ook als belangrijke voordeel, dat andere groepen zich daar aan kunnen optrekken.”

Gebiedsgerichte aanpak

Brouwer is verder voorstander van een meer gebiedsgerichte aanpak. “Nieuw West is zo’n zorgvuldig ontworpen gebied, dat je niet zo maar hele kwadranten kunt slopen. Niet op zijn minst vanwege de te bereiken dichtheid. Met de oude portiekflats hebben we een dichtheid weten te behalen, die met nieuwbouw niet mogelijk blijkt.”
Niet op de laatste plaats wordt door de ARS aangedrongen op een andere aansturing. “De voortgang van de stedelijke vernieuwing ligt bij de vier stadsdelen en de betrokken corporaties. Zij hebben wel gezamenlijk gekozen voor Bureau Parkstad, maar dat was niet meer dan een coördinatiebureau. Het ontbreekt aan een echt stedelijke regie.”
De ARS draagt daarvoor geen model aan. “Er is in Nieuw West sprake van een stadsdeelgrens overstijgend, samenhangend stedenbouwkundig plan. Dat zou kunnen betekenen dat net als elders in Amsterdam gekozen wordt voor een centraal stedelijk project. Of, dat heeft eigenlijk onze voorkeur, de stadsdelen kiezen gezamenlijk voor een nieuwe organisatie, inclusief financiële afstemming. En met een centrale coördinator.”
De komst van één centrale organisatie kan volgens haar verder als voordeel hebben, dat het beheer sterk kan worden verbeterd. “De afzonderlijke stadsdelen kiezen nu de aanpak die hen het beste lijkt. Dat leidt tot grote onderlinge verschillen. Dat zie je terug op straat. In schoonheid. In materiaalgebruik. Bepaalde stadsdeeloverstijgende zaken komen in het gedrang. Neem de Sloterplas. Het hart van Nieuw West. Door het ontbreken van een breed gedragen visie en gezamenlijk beheer kan de plas die verbindende rol nu niet vervullen.”
Ook wordt in het jongste advies de schoonheid van de Westelijke Tuinsteden benadrukt. Brouwer maakt sinds een klein jaar deel uit van de ARS en is een van de weinige architectuurhistorici binnen de raad. Die achtergrond kleurt het advies volgens haar wel en niet. Ze heeft het advies niet alleen gemaakt. Evenmin is Van Eesteren haar grote held. “Het is wel belangrijk respect te hebben voor de oude structuur. Achteraf zijn we ook blij dat we in de Jordaan en in De Pijp de oude verkaveling hebben behouden.”
Herwaardering van de vermeende schoonheid zegt Kullberg op haar beurt weer niet zoveel. “Burgers zeggen wel: kom niet aan ons groen. Het is heel lastig over smaak te discussiëren. Dominanter in de waardering voor een wijk is het onderlinge vertrouwen. Als men vertrouwen in elkaar heeft, dan is er meer controle. Grootschalige sloop tast die structuren gemakkelijk aan.”
Maar Kullberg zou Kullberg niet zijn: elk nadeel heeft z’n voordeel. “Mogelijk wordt door sloop het verlies van het vertrouwde netwerk betreurd. In werkelijkheid is dat netwerk op termijn niet zo houdbaar, juist door de komst van nieuwe, vreemde bewoners. Bovendien: nieuwbouw met goede huisvesting voor bijvoorbeeld een groep ouderen geeft de kans het oude netwerk een nieuwe impuls te geven.”

Meer kritiek op sloopplannen
De verhouding tussen sloop en nieuwbouw staat niet voor het eerst ter discussie. André Thomsen, oud-hoogleraar woningverbetering aan de Technische Universiteit Delft, hield eind 2004 al een pleidooi voor minder slopen en meer renoveren. Volgens hem kan Amsterdam die goedkope woningen niet missen. Bovendien twijfelt hij aan de motieven van de corporaties. Het zou hen niet gaan om de verbetering van woningen, maar veel meer om het spreiden van kansarme bewoners. Bovendien verloopt de vernieuwing zo langzaam, dat buurten jarenlang verkommeren.
De VROM-raad adviseerde vier jaar geleden al te onthaasten in de stedelijke herstructurering. Er zou meer goedkoop moeten worden gebouwd om in te spelen op de woningvraag. En nieuwbouw moet een veel meer diversere samenstelling krijgen.
Nog voor de zomer adviseert de VROM-raad over de samenhang tussen fysieke en sociale maatregelen in achterstandswijken. Er wordt volgens de raad bij de vernieuwing van wijken veelvuldig naar oplossingen gekeken die een bepaald probleem veronderstellen, maar het is lang niet altijd duidelijk wat het probleem eigenlijk is en wat er wordt opgelost. Zo zijn er problemen zonder dat er beleid is en er is beleid zonder dat er problemen zijn.
Centraal staat de vraag: Hoe zijn mensen wel op de roltrap van maatschappelijke verbetering te krijgen? Verder gaat het advies over het belang van vertrouwen in de buurt en de consequenties van de gaten in de sociale infrastructuur voor het wonen en leven in de buurt.

Bert Pots