Overslaan en naar de inhoud gaan
Beter tijdelijke woning dan geen woning?
RIGO-onderzoek naar praktijk Amsterdamse jongerencontracten

Het jongerencontract geeft een toenemend aantal - vooral Amsterdamse - jongeren met voorrang een woning. Ruim een kwart van de vrijkomende sociale huurwoningen gaat naar deze groep. Maar het tijdelijke karakter levert ook veel stress op. Weinigen kunnen de stap zetten naar de koopsector, 36 procent stroomde door naar een reguliere sociale huurwoning, een deel keert daarna terug naar het ouderlijk huis, trekt in bij vrienden of wordt zelfs dakloos. Corporaties zijn heel terughoudend met verlengingen.

Image

Sinds juli 2016 bestaat het jongerencontract voor (niet-studerende) jongeren tot en met 27 jaar. Dit huurcontract heeft een looptijd van maximaal vijf jaar; verlenging met ten hoogste twee jaar is mogelijk in uitzonderlijke gevallen. 

De wettelijke basis voor het jongerencontract volgde op een initiatief van toenmalig Kamerlid Carola Schouten, maar in Amsterdam voerde met name woningcorporatie Stadgenoot al veel eerder actie voor dergelijke tijdelijke contracten. 

De gedachte daarachter was tweeledig. Jongvolwassen hadden nauwelijks kans op een sociale huurwoning en op deze manier nam hun kans toe om een eerste stap te zetten in een wooncarrière. Anderzijds moest dat ook gelden voor de volgende generatie jongeren. Doorstromen dus. En dat kon ook best want veel jongeren krijgen in die jaren veel meer inkomen, al was het maar omdat ze gaan samenwonen. Omdat dit niet voor iedereen opgaat, behouden bewoners hun inschrijftijd als woningzoekende. Met vijf jaar extra inschrijftijd kunnen ze dan eventueel ook doorstromen binnen de sociale sector, zo was toen het idee. 

Maar zes jaar later is de woningmarkt een stuk guurder geworden. Wie door zou willen stromen naar een sociale huurwoning heeft aan die vijf jaar extra vaak niet genoeg. En koopwoningen zijn voor een veel grotere groep starters onbereikbaar geworden; om over de vrije huursector maar te zwijgen. De politieke vraag die dan ook voorligt is of het jongerencontract in zijn huidige vorm moet worden voortgezet. In Amsterdam werd dan ook uitgekeken naar de evaluatie van de eerste vijf praktijkjaren door onderzoeksbureau Rigo. Die is nu openbaar geworden.

Steeds meer jongerencontracten 

Van 1 januari 2017 tot medio september 2021 hebben corporaties ongeveer 7.600 keer een woning verhuurd met een jongerencontract (aantallen van 2016 zijn niet bekend). In ruim 6.300 gevallen waren dit ‘eerste verhuringen’, in de overige gevallen werd een woning voor een tweede of volgende keer met een jongerencontract verhuurd. Het aantal is gaandeweg gegroeid. In 2020 ging het om circa 2.000 verhuringen, waarvan 1.550 eerste verhuringen.

Op ruim 165.000 zelfstandige corporatiewoningen lijkt dat niet veel, maar binnen het aantal nieuwe verhuringen gaat het inmiddels om een substantieel aandeel: 26 procent. In 2020 verhuurden de Amsterdamse corporaties namelijk zo’n 7.600 zelfstandige sociale huurwoningen.

Vooral ‘oudere jongeren’ (23 - 27) bemachtigen een jongerencontract. Dat komt omdat - ook hier - inschrijfduur een bepalende factor is: vanaf 2017 is ruim de helft op inschrijfduur toegewezen, de rest via loting of directe bemiddeling. Sinds 2018 wordt er minder geloot, vanaf 2020 meer direct bemiddeld. De meeste huurders (86%) behoren wat inkomen betreft tot de doelgroep van de sociale huursector, ook als ze er al langer wonen.

Veel ‘oorspronkelijke’ Amsterdamse jongeren 

De helft van de (hoofd)bewoners met een jongerencontract is in Amsterdam opgegroeid (= woonde er tien jaar geleden ook al). Daarmee zijn deze contracten van relatief groot belang voor ‘oorspronkelijke’ Amsterdammers, want onder alle Amsterdammers van 18-27 jaar zijn jongeren ‘van buiten’ veruit in de meerderheid, al helemaal onder de ‘uitwonende’ jongeren. 

Sowieso wonen er veel mensen die in Amsterdam zijn opgegroeid in corporatiewoningen: 45 procent van de corporatiehuurders.

Vooralsnog weinig doorstroming 

De uitstroom is beperkt, zo blijkt uit het RIGO-onderzoek. Maar dat heeft vooral met de einddatum van de dataverzameling te maken. Van de hoofdbewoners die in 2017 instroomden zit nog 68 procent er op 1 januari 2021. RIGO schat, mede op basis van de lotgevallen van de uitstromers, dat de meesten er gemiddeld circa vier jaar zullen wonen. Dit zou een mutatiegraad opleveren van zo’n 25 procent, vele malen hoger dan in de rest van corporatievoorraad.

Weinig jongeren gaan in die contractperiode overigens veel meer verdienen. De stap naar een koopwoning is dus weinigen gegeven: slechts 5 procent stroomt direct door naar een koopwoning, ruim één op de acht (14%) keert terug naar het ouderlijk huis en van de vertrokken hoofdbewoners in de jaren 2017 tot en met 2020 woont ruim een derde (36%) na vertrek opnieuw in een corporatiewoning in Amsterdam en huurt 16 procent opnieuw met een jongerencontract in Amsterdam. Anderen trokken in bij vrienden of werden dakloos.

Veel stress

Uit de enquête, focusgroepen en interviews die RIGO hield, blijkt dat de huurders gemengde gevoelens hebben over hun jongerencontract. Ze zijn dankbaar dat ze met voorrang aan huisvesting zijn geholpen en geven ze aan dat ze zonder het jongerencontract waarschijnlijk niet of onder veel ongunstiger omstandigheden in Amsterdam hadden gewoond. Maar de tijdelijkheid geeft ook veel stress naarmate het einde van de contractduur nadert. RIGO: "Dan hebben we het over een aanzienlijk deel van de bewoners.” Toekomstplannen, zoals het krijgen van kinderen, het zoeken naar werk of het volgen van een opleiding, worden overschaduwd door onzekerheid over de huisvesting.

De wet geeft de mogelijkheid tot een verlenging tot twee jaar voor schrijnende gevallen, maar corporaties lopen daar bepaald niet mee te koop, zo constateren de onderzoekers. Sommige volgen een harde lijn in de communicatie naar huurders, ook als het (een)oudergezinnen betreft. Een andere besloot recent dat alle contracten waar kinderen wonen in aanmerking komen voor verlenging. 

Daarmee zijn we bij de kern van het dilemma dat aan het jongerencontract kleeft: hoeveel uitzonderingen kun je toestaan zonder het uitgangspunt te ondergraven: jongeren een kans geven op betaalbare woonruimte in Amsterdam in een belangrijke fase van hun leven.