Overslaan en naar de inhoud gaan
Top
Domweg gelukkig
Domweg gelukkig
… in de Rozenstraat.

Ik woon in de Jordaan, het hartje van Amsterdam. Maar toch, een stil en rustig huis. Vanaf mijn slaapkamer zie ik de halve maan van de Fatih-moskee en het kruis van de Westertoren. Ik weet me goed beschermd.
In 1974 zette ik, met rugzak, lang haar, snor en twee ogen brandend van nieuwsgierigheid, voet op Amsterdamse bodem. Als Columbus die Amerika ontdekt.
Je voelt je in een totaal vreemd land als een pasgeboren baby, als een onbeschreven blad. Je moet opnieuw leren lachen, praten en lopen. In Nederland heb ik mezelf als schrijver ontdekt. Ik verrijkte mijn leven, verruimde mijn denkbeelden.
Hier heb ik mijn eerste grote liefde leren kennen. En weer verloren. Mijn eerste verblijfsvergunning gekregen en mijn Nederlands paspoort. Mijn eerste eigen huis betrokken. Eerste boek uitgegeven. Eerste literatuurprijs gewonnen. De eerste keer als nieuwsitem het journaal gehaald. Mijn eerste toetreding tot een kunstenaarsvereniging meegemaakt. En zo is er nog heel veel meer.
Ik heb Parijs, Londen, San Francisco, New York, Los Angeles en Johannesburg gezien, in de heksenketel van Istanbul geleefd. Ik weet: Amsterdam is een dorp, een sprookjesstad, Disneyland. Een soort broekzak. Alles is op loopafstand en overzichtelijk. De voorzieningen zijn perfect; instanties staan klaar je te hulp te schieten.
Amsterdam is mijn woning, mijn eigen huis is slechts de woonkamer. Mijn bibliotheek staat vijf minuten verder op de Prinsengracht; de leestafel weer twee minuten verder bij Atheneum op het Spui. En dan is alweer de mensa van de UvA of het Crea café binnen handbereik. En naar de andere kant: zo op het Leidseplein, in cultureel café De Balie of in het Vondelpark.
In de Jordaan wonen veel beeldende kunstenaars, schrijvers en studenten. Maar het is ook een echte smeltkroes van culturen. Ik kan me elke avond trakteren op een exotische maaltijd. Italiaans, Turks, Perzisch. Naast de Fatih moskee zit snackbar Hilâl, iets verder de Griekse snackbar. Toch kook ik meestal liever zelf. Behalve als ik vlees wil eten. Dan ga ik naar Hilâl: schoon, goed en goedkoop.
Ik hou van Amsterdam. De stad stimuleert mijn schrijverschap. Het klimaat is geschikt voor mij. Als je wilt schrijven moet je veel binnen zitten. Ik schrijf nooit thuis. De stad is gelukkig vol met grote lichte cafe’s met leestafels en rustige hoekjes. Daar kun je goed schrijven, ondanks de lompe obers, de vuile tafeltjes en de dure koffie.
De laatste jaren heb ik van mijn zaterdag een ritueel gemaakt. Boodschappendag! Op naar de Westermarkt. Onderweg groet ik minstens vijftien mensen. De Egyptenaar van de wasserette; de bakker, de kapper, krantenjongen, de postbode, galeriehoudster. Bij vele bekenden maak ik een praatje. Per se ga ik langs bij de Kroatische hoedenmaker, die mij zomers en ‘s winters van een hoed voorziet. Een levensgenieter die liefde voor de mensen uitstraalt.
Na de boodschappen is er de Island Bookshop. Daar koop ik de Milliyet, de Turkse Volkskrant. Daarmee naar café De Prins. Soms schrijf ik daar ook gedichten of lok ik Amerikaanse of Canadese toeristen uit tot een gesprek. Eén keer was er zelfs een Canadese die me kende van een interview. Zo zie je maar: je wordt gehoord uit Amsterdam.
Maar ik heb veel waardevolle dingen zien verdwijnen in die dertig jaar. Zoveel café’s, ontmoetingsruimten, winkeltjes, de oude kruidenier. De mensen zijn stiller geworden.
En ook Amsterdam: heel veel fietsen van mij zijn gejat. Ik ben hier beroofd, ze hebben bij me ingebroken. De belasting heeft me ten onrechte aangeslagen. En wat een rotzooi overal.
Veel erger vind ik dat Amsterdam zijn kerken op slot doet of voor toegang laat betalen. Een kerk is een godshuis, een gebedsruimte. Gebed betekent een gesprek voeren met God; meditatie is luisteren naar God. Je mag mensen niet beroven van deze mogelijkheid. Ik zou elke dag naar de Westertoren willen om naar God te luisteren. Maar die is wel gesloten.
Toch is Amsterdam voor mij de juiste plek.
In mijn laatste boek vertel ik over de voorspellende gaven van mijn oma. Ik zou later naar een ver en waterrijk land gaan. Dat klopte. Maar mijn komst naar Amsterdam is geen toeval. Al in die eerste dagen, in die hippietijd, voelde ik mij direct thuis. Nee: kwam ik thuis. Ik herkende de grachten, ik was hier eerder geweest. Nu ‘weet’ ik dat ik hier ooit in een eerder leven al gewoond heb. In de 17e eeuw was ik hier koopman in specerijen en koffie aan de Herengracht. Toen verdiende ik geld geverfd met bloed. Ik kom terug als immigrant om boete te doen. Ik ken mijn straf: mijn geld omzetten in liefde. Dat is ook een bevrijding. Amsterdam is het lot dat mij is toebedeeld.