De Europese luchtkwaliteitsnormen zijn opgenomen in het nationale Besluit Luchtkwaliteit 2005. Daarin zijn grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen. Die van fijn stof (PM10) worden in Nederland bijna overal overschreden, en die voor stikstofdioxide (NO2) vooral bij drukke wegen. Het laatste decennium is de concentratie fijn stof weliswaar gemiddeld met 25 procent gedaald, maar dit is onvoldoende om de Europese normen te halen. De dichtbevolkte ‘stadstaat’ Nederland zucht onder de strenge Europese milieudoelen. Maar waar bouwers vooral problemen mee hebben is dat Nederland als enig Europees land alle bouwprojecten zou toetsen aan de Europese regels voor luchtkwaliteit. We zijn volgens sommige bouwers en politici ‘de gekke Henkie van Europa’ of ‘het braafste jongetje van de klas’ door de milieuregels zo strikt te implementeren. De consequentie van deze koppeling is dat er niet mag worden gebouwd in gebieden waar de luchtkwaliteit niet aan de strenge normen voldoet, zelfs als de plannen per saldo een positief effect opleveren. Als de grenswaarden door de plannen worden overschreden, mag er evenmin worden gebouwd. Amsterdam wil van deze strikte koppeling tussen milieu en ruimtelijke ordening af. Stadig: “Amsterdam heeft behoefte aan meer flexibiliteit in de regelgeving zodat het beter mogelijk wordt ruimtelijke ontwikkelingen af te wegen tegen de verantwoordelijkheid voor leven, welzijn en gezondheid van de burgers.”
Deze problemen lijken wel exclusief Nederlands. Dat komt zowel door de vroege Nederlandse implementatie van de Europese normen als de strikte interpretatie. Misschien heeft het ook iets met de juridische traditie van het Nederlandse actiewezen te maken. In Groot-Londen hebben burgers bijvoorbeeld nog nooit een project met een beroep op luchtkwaliteitnormen proberen tegen te houden. Maar wat niet is, kan nog komen.
De Utrechtse rechtsgeleerde Chris Backes verwacht volgens De Volkskrant dat procedures over de grens weldra losbarsten, aangezien de richtlijn voor fijn stof pas sinds 2005 officieel van kracht is. Op één punt is de Nederlandse situatie werkelijk uniek: voormalig minister Pronk van VROM koos er voor koeien evengoed te beschermen als mensen: voor weilanden, natuurgebieden en bewoonde gebieden gelden dezelfde normen.
Op Europees, nationaal en nu ook Amsterdams niveau zijn er programma’s om de bronvervuiling aan te pakken, maar Nederland gaat zeker niet op korte termijn aan de normen voldoen. Er wordt daarom in Brussel zowel voor uitstel als aanpassing van de regelgeving gepleit. Eén klapper heeft Nederland al binnen: het onschuldige zeezout hoeft niet meer te worden opgeteld bij de concentratie fijn stof. Voor Amsterdamse bouwers biedt dit overigens geen soelaas, want hier is domweg te veel fijn stof. Stadig c.s. willen dan ook zijn plannen kunnen realiseren in gebieden waar de luchtkwaliteitsnormen de komende jaren nog worden overschreden. Staatssecretaris Van Geel beweegt wel op dit punt. In het Besluit luchtkwaliteit van juni geeft VROM toestemming om te kunnen ‘salderen’: als de milieuschade van een project elders wordt gecompenseerd mag het wel. De vraag is hoe de Raad van State hierover denkt. Meer zekerheid geeft daarom de wijziging van de wet Milieubeheer die op stapel staat. Daarin worden ruimtelijke plannen niet meer aan de grenswaarden getoetst, maar aan het programma. Bouwplannen die de lucht nauwelijks viezer maken, kunnen niet meer worden geblokkeerd. VROM wil de individuele projecttoetsting vervangen door een nationaal plan‚ waarin alle milieumaatregelen en bouwplannen worden gewogen. Het is zeer de vraag of de Tweede Kamer daarmee akkoord gaat. Diverse fracties vrezen een enorme bureaucratie en explosie van administratieve lasten voor individuelegemeenten. Friso de Zeeuw, directeur nieuwe markten van het Bouwfonds, sprak eerder al over een “renationalisatie van de ruimtelijke ordening‚: “Ik vrees met grote vreze voor het planningscircus dat nu weer wordt opgetuigd”, zei hij in het Financieele Dagblad.
Fred van der Molen