De Grote Vereenvoudiging
Nee maar, een puntdak! Op IJburg! Nog net had ik tegen mijn metgezel gesomberd dat het silhouet van de IJburgse architectuur zelfs in het prachtige sneeuwlandschap op een verzameling blokkendozen leek, toen we het om de hoek in aanbouw zagen. Een puntdak. Het mag dus wel. Of had de architectuurpolitie even niet opgelet?
Voor de oppervlakkige beschouwer die ik ben, lijkt veel nieuwbouw in Amsterdam op elkaar. Een keur van architecten heeft aan de hoofdstraat van IJburg gebouwen ontworpen, maar pas van dichtbij en vooral aan de achterkant zie je de verschillen. Dat is voor één wijk niet erg, maar dat ook elders in de stad vergelijkbare complexe gebouwen met dito kleur- en materiaalgebruik worden gebouwd, begint langzamerhand wel op te vallen.
Nu geldt ongetwijfeld voor elke bouwperiode dat de overeenkomsten groter zijn dan de verschillen. De variaties bij de zeventiende-eeuwse grachten of de negentiende-eeuwse gordel zijn ook beperkt. De vigerende bouwstijl is de resultante van financiële mogelijkheden, beschikbare materialen, heersende bouwtechnieken en de mode van de dag. Bovendien zetten stedenbouwkundigen bij gebiedsontwikkeling de grote lijnen uit en dat is maar goed ook. Je moet er niet aan denken dat elke architect zich op elk pand volledig zou kunnen uitleven.
Maar toch. Er lijkt bij een groot deel van de nieuwe uitleg, of het nu in Parkstad, IJburg of in het centrum is, sprake van een grote mate van eenvormigheid. Zouden stadsdelen zich met hun bouwprogramma’s niet juist van elkaar moeten onderscheiden?
Wordt die eenvormigheid opgedrongen door strikte bouwprogramma’s die hoge dichtheden en functiemenging dicteren? Volgen architecten soms al te slaafs de mode van de dag? Bemoeien stedenbouwkundigen zich teveel met uitvoeringsdetails? Of is dit allemaal onzin?
We legden deze vragen voor aan een
architect, een stedenbouwkundige en een ontwikkelaar. In dit nummer van NUL20.
Fred van der Molen
Hoofdredacteur
fred@nul20.nl