Overslaan en naar de inhoud gaan
Top
Opgedrongen vrijheid

De Kolenkitbuurt in Bos en Lommer behoort nog steeds tot de minst gewaardeerde delen van Amsterdam. Om de buurt weer aantrekkelijk te maken worden niet alleen woonblokken opgeknapt, maar moeten ook doodse straten verlevendigen. Bewoners mogen daarom steeds vaker een stukje openbare ruimte bij hun woning trekken.

Hoge verwachtingen, weinig bewijs
In Nederland bestaan meer voorbeelden van bewoners die al dan niet afsluitbare gemeenschappelijke buitenruimte in beheer krijgen. Vooral ontwikkelaars en gemeenten hebben hoge verwachtingen van de ‘nieuwe collectiviteit’ die zou ontstaan door het gezamenlijke beheer van bewoners. Maar uit onderzoek van Arnold Reijndorp en Stijnie Lohof blijkt dat veel bewoners niet echt zitten te wachten op de extra verantwoordelijkheid die zij gratis bij hun droomhuis krijgen. Bovendien blijken de sociale contacten niet aantoonbaar hechter dan in woonwijken waar de gemeente het beheer doet.

De Leeuw van Vlaanderen, pal naast de ringweg, is een paar jaar geleden ingrijpend vernieuwd. Wat eens de achterkant was met een saaie en doodse ‘plint’ is veranderd in een meer open en transparante gevel. Dat wordt benadrukt door kleine voortuintjes. Niets bijzonders, zo lijkt het, maar in de stedelijke vernieuwing van de Kolenkitbuurt wordt volgens stadsdeelvoorzitter Jeroen Broeders extra aandacht besteed aan het ‘bestrijden van onbestemde ruimtes’. Overgangsruimtes tussen woning en straat, in jargon ‘encroachmentzones’ genoemd, moeten de levendigheid in de buurt terugbrengen. Bewoners worden uitgenodigd om de openbare ruimte meer als verblijfsplek te gebruiken.

De rij tuintjes voor de Leeuw is een voorbeeld van zo’n tussenruimte. Ze zijn aan de bewoners in beheer gegeven, maar tegelijkertijd bedoeld om de variëteit van het straatbeeld te vergroten én om het contact tussen de bewoners en voorbijgangers te stimuleren. De lage muurtjes die de tuintjes van de straat scheiden kunnen immers gebruikt worden om op te zitten en een praatje te maken.

De tussenruimtes tussen privé en openbaar kunnen overigens verschillende vormen aannemen, want de trappen aan de buitenzijde van een portiekflat lenen zich net zo goed voor meer onderling contact.

Als lichtend voorbeeld geldt de grachtengordel, waar in de loop der tijd tussen de trappetjes die naar de woningen leiden, semi-openbare ruimtes zijn ontstaan die gebruikt worden om fietsen neer te zetten, bloembakken te plaatsen of om in de zon te zitten. Die rommelruimtes dragen bij aan een aantrekkelijk straatbeeld en nodigen bewoners uit om ze als persoonlijk voorportaal in te vullen. Het idee is om dat concept ook in de Kolenkitbuurt toe te passen.

Het zal niet verbazen dat het flink kan verschillen hoe bewoners met hun stukje grond omgaan. Dat blijkt uit de eerste ervaringen bij de Leeuw. Waar de één een keurig aangeharkte siertuin heeft aangebracht, wordt het volgende tuintje hoe klein ook, gedomineerd door een flinke tafel en vier stoelen. In de volgende buitenruimte groeit alleen maar gras. “We hopen natuurlijk dat mensen er echt wat van maken”, zegt Dirk van Gestel van Heren 5 Architecten. Maar wat gebeurt als het beheer te wensen overlaat, is vooralsnog onduidelijk: de huismeester van de Leeuw kan slechts bewoners aanspreken. “We kunnen mensen niet dwingen om te investeren in hun tuintje”, laat René Brouwers van Far West weten.

Opgedrongen vrijheid

Er zijn in Amsterdam genoeg voorbeelden waar bewoners wel op enthousiaste wijze invulling geven aan de tussenruimte voor hun woning. Naast de grachten, zijn de Czaar Peterstraat en de Hoofdweg goede voorbeelden. Maar de poging om het publieke domein te heroveren op de stedelijke anonimiteit kan ook gemakkelijk doorslaan in een gefortificeerde vorm. Immers, als hangjongeren net iets te vaak en luidruchtig aanwezig zijn op het muurtje dat het private van het publieke scheidt, blijkt het hek snel geplaatst. Dat gebeurde onlangs nog in de Eendrachtsparkbuurt waar de open voorzone vanwege overlast veranderd is in het exclusieve domein van de bewoners.

Daarnaast bestaat nog de levensgrote kans dat de tussenruimte verwordt tot opslagplaats of een ongebruikt niemandsland. Brouwers vindt dan ook dat de mogelijkheid moet bestaan om “te onteigenen als het fout gaat”.

Dat geeft precies de paradox van het project in de Kolenkitbuurt weer: bewoners wordt gevraagd zich iets toe te eigenen maar dat wel op een manier te doen die past bij het ideaalplaatje van de bestuurders en beleidsmakers. Daarom is het project vooral een testcase voor bestuurders die moeten leren omgaan met de vrijheid die zij zelf aan de bewoners hebben opgedrongen.

Joost Zonneveld