De Tweede Kamer heeft op 1 december ingestemd met het afschaffen van de verhuurderheffing. Dat moest nog, hoewel er in alle berekeningen al rekening mee is gehouden. Per 1 januari verdwijnt daarmee na 9 jaar één van de meest besproken belastingen van Nederland. Dit jaar was de heffing al met 500 miljoen verlaagd. Het afschaffen van de heffing scheelt de corporaties in theorie 1,7 miljard euro aan belasting, maar in de praktijk ongeveer de helft omdat de corporaties veel meer vennootschapsbelasting gaan betalen.
In totaal hebben de corporaties sinds 2013 meer dan 13,5 miljard euro aan verhuurderheffing afgedragen. De belasting is ingevoerd door het bezuinigingskabinet Rutte-Samsom in een periode met veel negatief sentiment over de corporatiesector. Vanwege dat sentiment was de heffing aanvankelijk minder controversieel dan je mocht verwachten voor een belasting op uitsluitend sociale huurwoningen. Gaandeweg werd de heffing - mede door de aanhoudende kritiek uit de corporatiesector, bewonersorganisaties en gemeenten - steeds controversiëler. Brancheorganisatie Aedes liet in dat kader onder andere een teller meelopen waarin de afdracht aan de schatkist werd bijgehouden met de tekst: 'Dit bedrag kon niet worden gebruikt voor betaalbare huurwoningen' (zie illustratie). De heffing werd afgeleid van de WOZ-waarde per woning, waardoor met name corporaties in gewilde gebieden - waar de woningprijzen na 2013 omhoogschoten - de hoofdprijs betaalden.
In ruil voor de afschaffing hebben de corporaties zich gecommitteerd aan stevige investeringsafspraken. In deze Nationale Prestatieafspraken verbindt de sector zich tot 2030 aan de bouw van minimaal 250.000 sociale huurwoningen en 50.000 middenhuurwoningen, huurmatiging, extra investeringen in onderhoud waaronder het isoleren van 675.000 woningen en het gasloos maken van 450.000 bestaande woningen. Deze toezeggingen zijn uiteraard niet zonder de nodige mitsen en maren vanuit de corporaties, waaronder de beschikbaarheid van voldoende locaties.