Leefstijlen zijn in. Niet alleen als het gaat om kleding of muziek, maar ook in de ruimtelijke ordening en het woonbeleid. Het lijkt erop dat een gemeente die niets met leefstijlen doet, als hopeloos ouderwets en achtergebleven wordt gezien. Woonwijken dien je anno 2003 naar leefstijl in te richten. De traditionele doelgroepen, onderscheiden aan de hand van leeftijd, huishoudenssamenstelling of inkomen, lijken te hebben afgedaan. Is dit een goede ontwikkeling? Hebben leefstijlen inderdaad de toekomst waar het gaat om woningbouwprogrammering en woonmilieuplanning?
Een heel themanummer van het tijdschrift Stedebouw en Ruimtelijke Ordening werd eind 2002 gewijd aan het verschijnsel leefstijlen. De aandacht voor leefstijlen lijkt vooral ingegeven door de toenemende nadruk op keuzevrijheid en de wensen van de consument in het huidige volkshuisvestingsbeleid. “Door de grotere verscheidenheid in leefstijl en gedragspatronen groeit ook de variatie in de vraag naar woningen en woonomgevingen”, stelde het Ministerie van VROM (2000, p.51) in zijn Nota Mensen Wensen Wonen. Leefstijlen lijken een sleutelbegrip om aan deze vraag tegemoet te komen. Onderzoeksbureaus als SmartAgent en Motivaction doen verwoede pogingen om op basis van “motivational profiling” verschillende leefstijlgroepen te benoemen en er zijn inmiddels steden die het leefstijlconcept in de praktijk toepassen. Het lijkt niet meer van belang om te bouwen voor ouderen of jongeren, voor gezinnen of alleenstaanden, voor lage of hoge inkomens. Woningen en woonmilieus moeten tegenwoordig worden gecreëerd voor doelgroepen als de dynamische individualisten, de anarchisten, belongers, stadsecologen, hypermobielen, urban professionals en buitenwijkers.
Leefstijlen kunnen worden gedefinieerd als een consistente set preferenties (attitudes) en gedrag op de leefgebieden werk, gezin, wonen, consumptie en vrije tijd. Het gaat derhalve bij leefstijlen zowel om attitudes als gedrag. Leefstijlen worden zichtbaar in de keuzes die mensen maken op de genoemde leefgebieden. Te verwachten valt dat dit des te meer geldt voor de leefgebieden werk, gezin en wonen, omdat keuzes op die terreinen over het algemeen sterke ‘commitments’ met zich meedragen. Een hypotheek los je niet zomaar af en de keuze om kinderen te krijgen bepaalt op lange termijn het dagelijkse leefpatroon. De keuze om deze verplichtingen aan te gaan wordt beïnvloed door leefstijl, maar ze gaan vervolgens ook deel uitmaken van deze leefstijl.
Onderzoeken naar leefstijlen zijn vaak gericht op het individu en niet op het huishouden
Op zichzelf is er niets mis met het aandacht geven aan verschillende preferenties en gedragingen van mensen. Het is immers belangrijk om meer inzicht te krijgen in de voorkeuren van mensen om op hun wensen te kunnen inspelen. Ervoor zorgen dat mensen in hun eigen stad een woning kunnen krijgen in een omgeving waar zij zich prettig voelen, of zorgen voor mogelijkheden voor wooncarrières binnen een wijk of stadsdeel, voor meer veiligheid en groen - het ligt voor de hand om aan dat soort zaken aandacht te besteden als dit aansluit bij de wensen van woonconsumenten. Maar het is een ander verhaal om het leefstijlbegrip te hanteren bij het plannen van woonmilieus of bij de woningbouwprogrammering. Naar onze mening is dat een weg met veel obstakels. Onder het ogenschijnlijk recht-door-zee begrip gaat namelijk een veelheid aan interpretaties en definities schuil. Dit artikel beschrijft enkele bedenkingen omtrent het leefstijlbegrip.
Enkele kanttekeningen
Ten eerste is het problematisch dat het leefstijlbegrip op veel verschillende manieren kan worden en wordt gedefinieerd. Zo is er een belangrijke discussie of gedrag wel of niet deel uitmaakt van een leefstijl. De definitie die wij hierboven hebben gegeven, combineert gedrag en preferenties, maar daar is niet iedereen het mee eens. Sommigen vinden dat het alleen om preferenties en attitudes gaat. Gedrag is volgens hen maar een zwakke afgeleide van wat mensen willen. Anderen zeggen juist dat preferenties er niet toe doen: je kunt zoveel willen, maar pas in gedrag wordt duidelijk wat belangrijk is. Deze discussie is vooral ook van belang bij de discussie over leefstijlen op de woningmarkt, omdat juist daar mensen vaak hun voorkeur niet kunnen realiseren. Leefstijltypologieën die alleen gebaseerd zijn op gedrag, zijn vanuit dit perspectief waarschijnlijk minder nuttig bij woningbouwprogrammering en woonmilieuplanning. Hiermee samenhangend is er vaak meer oog voor leefstijlen onder hogere inkomensgroepen, omdat die de financiële mogelijkheden hebben om preferenties om te zetten in gedrag. Hierdoor worden veel leefstijltypen aan de top van de inkomenshiërarchie onderscheiden, terwijl aan de onderkant nauwelijks differentiatie lijkt te bestaan. Dit betekent natuurlijk niet dat mensen aan de onderkant (of zelfs in het midden) van de inkomenshiërarchie geen voorkeuren hebben ten aanzien van wonen. Het betekent alleen dat zij niet de mogelijkheden hebben om naar hun wensen te handelen. Het niet onderkennen van de leefstijlen van deze groepen kan leiden tot uitsluiting van hun wensen en voorkeuren bij woningbouwprogrammering en woonmilieuplanning.
“Ze stemmen GroenLinks en hebben twee auto’s, houden van tuinen en theaters. Of niet.”
Een tweede discussiepunt is de vraag of leefstijl moet worden gezien als een samenstel van traditionele variabelen of als restcategorie. Sommige auteurs zien al genoeg leefstijlverschillen tussen groepen wanneer factoren als etniciteit, huishoudenssamenstelling en inkomen met elkaar worden gecombineerd: een Turks gezinshuishouden met een laag inkomen heeft in deze visie waarschijnlijk een andere leefstijl dan een Marokkaanse alleenstaande met een modaal inkomen, maar dezelfde leefstijl als andere Turkse gezinnen met een laag inkomen. Andere auteurs zien leefstijl juist als datgene wat overblijft, wanneer je alle belangrijke variabalen onder controle hebt gehouden. Het gaat juist om smaakverschillen die niet verklaard kunnen worden door traditionele persoonlijke kenmerken. In deze visie is het ene Turkse gezinshuishouden met een laag inkomen het andere niet.
Een derde discussiepunt dat leefstijlinterpretaties van elkaar onderscheidt, is de vraag om wie het gaat in leefstijlonderzoek: het individu, het huishouden of een sociale groep. Onderzoeken naar leefstijlen – zoals die van Motivaction of SmartAgent - zijn vaak gericht op het gedragingen en voorkeuren van het individu. Met toepassing van dit soort leefstijltypologieën op de woningmarkt moet op zijn zachtst gezegd voorzichtig worden omgesprongen, omdat uiteindelijk het huishouden de actor is op de woningmarkt. Een voorbeeld maakt dit duidelijk: een respondent bij een leefstijlonderzoek kan uitgaan belangrijk vinden (preferentie) en daar ook naar handelen (gedrag). Naar aanleiding hiervan wordt de respondent in een leefstijlcategorie ingedeeld op basis waarvan vervolgens conclusies worden getrokken over woonpreferenties of woongedrag. De partner van de respondent geeft echter de voorkeur aan thuisblijven (gedrag) en hecht veel waarde aan een rustige woonomgeving. Deze partner heeft waarschijnlijk andere woonwensen dan de respondent. Hoe ga je daar dan vervolgens mee om in je planning?
Een vierde bedenking met het oog op plannen voor leefstijltypen betreft de vraag in hoeverre de leefstijlen veranderen in de tijd. Meestal vermijden leefstijlonderzoekers deze lastige vraag. Impliciet wordt er vaak van uitgegaan dat leefstijl iets statisch is: eens een yup, altijd een yup. In een dynamische opvatting van het leefstijlbegrip kunnen eens gemaakte keuzes in het leven echter leiden tot een verandering van leefstijl in de nabije toekomst. Wanneer de urban professional trouwt en kinderen krijgt, naar aanleiding daarvan kiest voor minder werken en minder activiteiten buitenshuis, behoort hij of zij vrij plotseling tot een ander leefstijltype. Het is aannemelijk dat ook zijn voorkeuren ten opzichte van de woning en woonomgeving veranderen. Maar leefstijlen veranderen niet alleen vanwege persoonlijke keuzes. De leefstijl van het individu wordt ook beïnvloed door maatschappelijke, sociaal-culturele en economische veranderingen. Met andere woorden, leefstijlen zijn contextgebonden. Zo was de hippie een fenomeen van de jaren zestig en de yup – young urban professional - een fenomeen dat wordt herkend sinds het eind van de jaren tachtig. De tegenhanger van de yup - de yuf of young urban failure - werd later ontdekt, wat niet automatisch betekent dat hij daarvoor niet bestond. Wellicht zijn yuppen en yuffen als fenomeen over tien jaar weer verdwenen. Wanneer onderkend wordt dat leefstijl een dynamisch en veranderlijk begrip is, roept dit vragen op over het gebruik van leefstijlen voor het plannen van woningen en woonmilieus.
Ten vijfde, en dat is een groter probleem, zijn mensen aan het begin van de 21ste eeuw niet zo gemakkelijk meer in hokjes in te delen. Verschillen binnen leeftijdsgroepen, huishoudenscategorieën en inkomensgroepen kunnen immens zijn, maar dit geldt evenzeer voor leefstijlgroepen. Stadsbewoners gaan naar concerten van Normaal en naar de opera, naar Bolivia en naar Center Parcs, ze kleden zich chic en een uur later zo onverzorgd mogelijk, ze stemmen GroenLinks en hebben twee auto’s, houden van tuinen en theaters. Of niet. Iedere poging om die variatie in leefstijlgroepen te vatten is waarschijnlijk tot mislukken gedoemd. Het leidt slechts tot een oneindigheid aan hokjes waar mensen, die ook nog eens verschillende leefstijlen in zich dragen, vrijelijk tussen bewegen.
Vraagtekens
Onze conclusie is dat met het leefstijlbegrip wel heel erg voorzichtig moet worden omgesprongen en er grote vraagtekens moeten worden gezet bij het toepassen van leefstijltypologieën bij de woningbouwprogrammering en het vormgeven van woonmilieus. De vraag is bovendien of mensen met eenzelfde leefstijl wel bij elkaar in de buurt willen wonen. De praktijk is dat in een woonmilieu, zeker in de meeste stadsbuurten, veel verschillende mensen bij elkaar wonen met verschillende normen en waarden en verschillende activiteitenpatronen.
Dat gebeurt niet altijd uit vrije keuze. Maar als keuze wel een rol speelt, dan blijkt dat mensen om verschillende redenen toch voor dezelfde buurten kiezen. Mensen hechten immers zeer veel verschillende betekenissen aan een woonmilieu. De ene Amsterdammer woont bijvoorbeeld in Amsterdam-Noord vanwege de nabijheid van het achterliggende landelijke gebied Waterland, terwijl een andere Amsterdammer in Noord woont vanwege de nabijheid van de binnenstad. Tegelijkertijd kiest een derde Amsterdammer – die ook veel waarde hecht aan de nabijheid van een landelijke omgeving – een woning in Buitenveldert.
Kortom, ook uit vrije keuze kunnen mensen met verschillende leefstijlen toch kiezen voor dezelfde buurt en mensen met dezelfde leefstijl dus kiezen voor een verschillende woonplek. De vraag is of je deze verschillen binnen en tussen leefstijlgroepen kan inbouwen bij het vormgeven van woonmilieus. Daarmee willen we niet zeggen dat bij de planning van woongebieden en bij de woningbouwprogrammering geen rekening gehouden zou moeten worden met specifieke wensen van groepen mensen. Dat hoeft echter niet meteen gekoppeld te worden aan specifieke leefstijlgroepen. Zorgen voor bepaalde voorzieningen in woonmilieus, bijvoorbeeld op het terrein van zorg en vrije tijd, zorgen voor bereikbaarheid van bepaalde voorzieningen, bouwen van nieuwe woningen met bepaalde voorzieningen (open of juist dichte keuken, parkeerplaats of voortuin, nabij groen of juist niet, lange straten of kronkels, etc.) - het kan allemaal best zonder de bevolking in te delen in vage en dynamische leefstijlgroepen. Overheden zouden er beter aan doen om financiële en ruimtelijke randvoorwaarden te scheppen, waarbinnen mensen vervolgens hun eigen keuze kunnen laten gelden.
Ronald van Kempen en Fenne Pinkster