De komende decennia moeten er in Amsterdam nog zo’n 70.000 woningen bij komen. Als dat al lukt, wat betekent die verdichting voor de woonkwaliteit? Hoe blijft het leuk wonen in die verdichte stad, in Nieuw Amsterdam? NUL20 vroeg het een aantal deskundigen. Directeur Frank Bijdendijk van Stadgenoot; stedenbouwkundige Sjoerd Soeters en wetenschapper Hamilcar Knops.
“De stad is het mooiste wat de mens ooit heeft gemaakt,” stelt Sjoerd Soeters. Voor de stedenbouwkundige die Amsterdam onder meer verrijkte met de bebouwing van het Java-eiland, is de stad een cultuuruiting van de bovenste plank. “De wijze waarop mensen in steden samenleven is de krachtigste uiting van onze volksaard.”
Maar de huidige stad is niet in balans, zo concludeerde vorige maand nog een onderzoeksgroep van het wetenschappelijk instituut van het CDA. “Voor iedereen die in de stad wil zijn, moet er plaats zijn. Maar in Amsterdam is de beschikbare woning gemiddeld genomen klein. Mensen die zich Amsterdammer voelen, worden er zo toe gedwongen naar plekken als Almere te vertrekken.” De woningvoorraad moet in de toekomst dus veel beter tegemoetkomen aan de wensen van de (aspirant-)bewoners. Dat betekent dat er veel meer koopwoningen, alsmede duurdere huurwoningen moeten komen, zo zegt Hamilcar Knops, één van de samenstellers van het rapport ‘De stad terug aan de mensen’.
Tja, keep on dreaming, zou de reactie kunnen zijn met een blik op wachttijden en vastgoedprijzen. Maar Amsterdam biedt wel enig perspectief. Het gemeenbestuur wil de komende decennia in bestaand stedelijk gebied ruimte scheppen voor zo’n 70.000 extra woningen.
Frank Bijdendijk steunt dat streven. “Maar het gaat erom dat we huisvesting aan de stad toevoegen die wordt gewaardeerd. Dan ontstaat op hetzelfde moment economische waarde. Een dergelijke investering rendeert voor corporaties altijd. Daarmee houden we ons bedrijf in leven. Mensen hebben een natuurlijke neiging voor de stad te kiezen. De meest gewaardeerde woningen bevinden zich in de steden. Hoe complexer het gebied, hoe hoger de waarde. Niet de eengezinswoningen met tuintjes in de buitenwijken vertegenwoordigen de hoogste waarde. Die ontstaat in de binnenstad. In de Concertgebouwbuurt. Of in de ring 20-40. Of om het anders te zeggen: Berlage verslaat Van Eesteren met vlag en wimpel.”
Bovendien, zo zegt Bijdendijk, is er ruimte voldoende voorhanden voor aantrekkelijke nieuwe wijken. Binnen de Périphérique van Parijs wonen zes keer zoveel mensen als binnen Ringweg A10. Er zijn nog tal van plekken binnen de ring waar niemand een pest mee doet. Hij denkt dan aan het gebied bij de Einsteinweg ten westen van de Spaarndammerbuurt. Of de omgeving van de Weespertrekvaart. Stadgenoot heeft zelf in stadsdeel De Baasjes het voormalige CWI-gebouw verworven; ook heeft men de zogeheten Parool-driehoek aan de Wibautstraat gekocht. Kortgeleden heeft zijn corporatie het Oostenburgereiland overgenomen van bouwbedrijf Heijmans. Alleen al deze drie gebieden kunnen volgens Bijdendijk drieduizend nieuwe woningen bergen.
Wijken met identiteit
Maar verdichting moet niet leiden tot de bouw van iconen, waarschuwt Soeters. “In mijn ogen is het beter om het woonmilieu tot icoon te nemen. Als je de stad wil verdichten, dan moet je vooral nadenken over woonmilieus met een zekere identiteit. Wijken met de juiste verhouding tussen verdichting enerzijds en voldoende ruimte anderzijds om te spelen, te picknicken en te voetballen.”
Dat betekent volgens Soeters dat er niet in de eerste plaats over gebouwen maar over openbare ruimte moet worden nagedacht. “Meestal gaat het omgekeerd. Architecten zijn met gebouwen bezig en denken dat ze een matig stedenbouwkundig plan kunnen redden met iconen. Vervolgens wordt van mensen verwacht dat zij applaudisseren voor de gebouwen. De andere situatie is dat we een aangename ruimte maken en dat gebouwen zich naar de mensen keren. Wij zeggen als bureau: welke gebouwen heb je nodig om die openbare ruimte goed te maken?”
Zijn eigen bureau bouwde overigens de piramides aan de Jan van Galenstraat. “In goede situaties heeft het zin. De piramides zijn bedacht zoals Berlage dat soms ook nodig vond. De stad bestaat uit eindeloze blokken. En op sommige punten heb je een draaipunt nodig. “Maar architectuur met een grote A is veel minder belangrijk dan je denkt. Zo hou ik studenten ook vaak voor. Die boodschap is moeilijk uit te leggen. Zij hebben de ambitie een nieuwe wereld te scheppen. Zij willen als architect laten zien hoe bijzonder ze zijn. Ik probeer ze goed naar onze grachtengordel te laten kijken. Architectonisch stelt het weinig voor. Maar het geheel heeft een enorme kracht. De variëteit van ieder gebouw wordt gedomineerd door de harmonie van het geheel. Daar moet je over nadenken.”
Dierbare gebouwen
Bijdendijk op zijn beurt pleit voor de komst van ‘dierbare gebouwen’. “Dan gaat het niet om wat de architect of de wethouder mooi vindt, maar om wat mensen als dierbaar ervaren. Er moeten wijken en gebouwen ontstaan waar mensen zich mee kunnen verbinden. Daar moet een architect zich het hoofd over breken.”
Na 35 jaar volkshuisvesting en met de pensioengerechtigde leeftijd in zicht heeft de bestuursvoorzitter van Stadgenoot wel een paar noties. “Een gebouw moet ambachtelijk zijn. Door mensen gemaakt. Mensen houden van visuele prikkels; geen kille strakke lijnen maar differentiatie in het beeld. De toeschouwer moet kunnen begrijpen hoe het gemaakt is. En het is zaak materialen te kiezen die bij veroudering almaar mooier worden. Baksteen, natuursteen, hout.” Ook niet onbelangrijk is volgens Bijdendijk overmaat. “Heel efficiënt wonen, daar is niks aan. Gun mensen weer een huis met ruimte. Biedt een geheimzinnige zolder. Creëer mysterie.”
Knops zou graag zien dat architecten beter nadenken. “We weten dat er een grote vraag is naar een ander type huisvesting. Mensen willen liever een grondgebonden woning dan een appartement. Ligt dat ook niet aan de appartementen die we maken? Niet zelden zijn die te krap. Doorgaans hebben ze net te weinig kamers. Soms is er helemaal geen buitenruimte. Architecten moeten gezinnen helpen aan gebouwen waar ze wel willen wonen.”
Maar de kosten dan?
Bestuurders hameren niet aflatend op de extreem hoge kosten die verbonden zijn aan de vernieuwing van bestaand stedelijk gebied. Volgens Bijdendijk hoeven die kosten geen obstakel te zijn. “Het is misschien wel duur. Er bevinden zich in dergelijke gebieden oude resten. De kosten van de inrichting van bouwplaatsen zijn relatief hoog. Maar we moeten niet alleen denken in termen van simpele betaalbaarheid. In de jaren tachtig dachten we: lage stichtingskosten, lage huur. Pure shit. Die woningen gaan nu tegen de vlakte. Als ik de sloop en herbouw van vandaag optel bij de oorspronkelijke kosten, dan ben ik al met al peperduur uit. Achteraf gezien was het verstandiger geweest toen meer te investeren.”
Bijdendijk neemt daarmee afstand van de gedachte dat er sober en doelmatig moet worden gebouwd. “Het is moeilijk uit te leggen in tijden van economische crisis, maar in arme tijden zijn er mooie steden gebouwd. In de negentiende eeuw hebben we mooie dingen gebouwd, maar toen waren we echt niet rijk. Het gaat om de wil. En lange adem. Als we de gebouwde omgeving vandaag willen vernieuwen duurt het dertig jaar voordat we dat terug kunnen verdienen. Die omslag moeten we maken. Als we inzetten op duurzame kwaliteit, als we inzetten op rendement dat pas over dertig, veertig of vijftig jaar ontstaat, dan is er niets aan de hand.”
AFWC: ring wordt nieuwe ‘Gouden Bocht’
Als bijdrage aan de nieuwe structuurvisie van de gemeente Amsterdam is de Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties met een eigen ‘koersdocument’ gekomen. Ook daar wordt voor verdichting gekozen. De corporaties willen gebieden zuidelijk en westelijk van de A10 ontwikkelen tot centrumstedelijk gebied. De ring verkleurt als het ware tot ‘de Gouden Bocht’ van de 21ste eeuw. De corporaties pleiten ervoor niet overal te verdichten, maar de verschillen te versterken. Zo kunnen de Noordelijke IJ-oevers en het gebied rond de ring ten zuiden van het IJ worden ontwikkeld tot hoogstedelijk gebied, maar moeten tuindorpen en delen van Nieuw West hun groene karakter behouden. Een aantal bestaande bedrijfsterreinen kan worden omgevormd tot gemengde woonwerkgebieden.
Zie: http://www.afwc.nl/pdfs/10_voor_amsterdam.pdf
Wat valt er te leren van de nieuwe verstedelijking die al gestalte krijgt? In Amsterdam-Noord. In Almere. Of in Kopenhagen. Soeters maakte het stedenbouwkundig plan voor de vernieuwing van het centrumgebied van Amsterdam-Noord. “Dat is een plan met heel verschillende woongebieden. Allemaal met een eigen karakter. Het gaat van hoogstedelijk wonen in de directe nabijheid van het toekomstige station van de Noord/Zuidlijn tot wonen aan een heuse singel; een stijl die aan het einde van de negentiende eeuw in veel Nederlands steden en stadjes gebruikelijk was. Daarachter hebben we gekozen voor wonen in het groen. De wijk Elzenhagen: gebouwen met kappen en houten gevels. Die variatie is het spannende aan die locatie.”
In Kopenhagen heeft Soeters met hoofdzakelijk Deense architecten inmiddels een eerste deel van de Zuidhaven bebouwd. Hij graaft er veel meer grachten dan op het Java-eiland, inclusief een rondlopend hoofdkanaal. Met kades aan de zonzijde. En veel woningen direct aan het water. Een spannend fenomeen; het openbaar gebied is gekrompen tot het bijna niet kleiner kan. Volgens hem komen mensen dan met elkaar in contact en gaan ze op elkaar passen. En wat betreft het architectonische beeld geldt ook daar de stelregel: de variëteit van ieder gebouw wordt gedomineerd door de harmonie van het geheel.
Noordelijke IJ-oever
Soeters hoopt dat dergelijke denkbeelden ook gestalte krijgen bij de ontwikkeling van de Noordelijke IJ-oever. “Van de bouw van Overhoeks word ik niet blij. De verhouding tussen bebouwd en onbebouwd is middelmatig. Het is de kunst sommige ruimtes intiem te maken. Op andere plekken is het goed om ruimtes groot te maken. Maar dan moeten wel veel mensen elkaar ontmoeten. Op het voormalige Shellterrein lijken de blokken te klein. Hetzelfde probleem als aan de Zuidas; te veel ruimte tussen de blokken. Het kan daar niet levendig worden, omdat de gebouwen te klein zijn.”
De Noordelijke IJ-oever moet absoluut Amsterdams blijven. “Doordesem de IJ-oever met water. Onlangs heeft iemand voorgesteld in Noord het rondje van de Amsterdamse grachten af te maken. Dat is onzin. Maar ik denk wel: er zijn nu al merkwaardige insteekhavens. Als je erin slaagt de lengte van de oevers te verlengen door de aanleg van nieuwe havens, dan kan een gebied van buitengewone kwaliteit ontstaan.”
Bijdendijk put voor Nieuw Amsterdam inspiratie uit de plannen die Stadgenoot ontwikkelt voor het Olympisch Kwartier in Almere. Goed voor de bouw van duizend woningen en 60.000 m2 voor werken, parkeren en winkels. Ideeën deed hij op in Lyon en Londen. “We hebben gekozen voor een eenvoudig grid met smalle straten. Daaraan komen aparte gebouwen. Kleine gesloten bouwblokken. Bovendien wordt de maatvoering van die blokken niet meer gedicteerd door de maten van ondergrondse parkeergarages. In de wijk worden afzonderlijke garages gebouwd.”
Architecten krijgen van hem alle ruimte om dierbare gebouwen te maken. Elke architect mag twee kavels bebouwen. Dat vraagt in totaal om de inschakeling van 42 verschillende architecten. Bovendien is de functie van veel gebouwen vrij. “We nemen steeds kleine beslissingen en kunnen dus gaandeweg ons aanpassen aan de behoefte.” Zo ontstaat volgens hem een leuk en afwisselend beeld. Zo ontstaat een gedifferentieerde mensenstad met complexe structuren en verbanden. “Mensen kunnen dan op hun manier bezit nemen van de stad. Zo moeten we ook in Amsterdam verder gaan. Met bijvoorbeeld kleine kavels op het Oostenburgereiland.”
Nog iets. Hoe sluit een gebouw aan op de publieke ruimte? “In de Westelijke Tuinsteden zien we vaak de straat botsen op de gemetselde muren van de bergingen. In Almere ontstaat een overgangsgebied tussen echt openbaar en echt privé. Verder kiezen we voor de begane grond overal een hoge verdiepingshoogte. Tot 4,5 of 6 meter. Gevels krijgen erkers. Er komen dakterrassen. En levendige binnenterreinen. Allemaal heel eenvoudig. We weten allang dat het werkt, dus gaan we het gewoon een keer doen.”
Niet op de laatste plaats pleit Bijdendijk voor gebiedsgewijze ontwikkeling. “De kracht van onze aanpak in Almere is dat we een heel gebied mogen maken. Het is niet een zaak van: de gemeente maakt een plan en de corporatie bouwt hier en daar een complex. De corporatie draagt de verantwoordelijkheid voor een heel gebied. Voor de tweede fase van IJburg moeten we dat ook zo doen.”
Knops breekt liever een lans voor meer particulier initiatief in de stadsontwikkeling. “Ik geloof sterk dat er meer oplossingen mogelijk zijn, dan die nu worden bedacht. Die oplossingen moeten uit de maatschappij zelf komen; niet van de overheid of de tekentafels van de grote vastgoedbedrijven. Daarom zouden wij graag zien dat meer ruimte ontstaat voor andere vormen van opdrachtgeverschap; door een individuele particulier of in een collectief. Ook mede-opdrachtgeverschap verdient een stimulans.”