Woningcorporaties kunnen blijven investeren en tegelijk de nieuwe verhuurderheffing betalen. De extra huurinkomsten die corporaties onder andere door de afspraken uit het woonakkoord kunnen realiseren overstijgen in 2017 de kosten van de heffing, zo schrijft minister Blok aan de Eerste en Tweede Kamer. Alleen in Groot-Amsterdam zijn de extra huurinkomsten onvoldoende om de heffing volledig te kunnen betalen.
De berekeningen volgen op de in het woonakkoord afgesproken aanpassingen op het regeerakkoord. Het voorlopig handhaven van het puntenstelsel levert in de berekeningen een grotere verdiencapaciteit op dan de in het regeerakkoord afgesproken plafond van 4,5 procent van de WOZ-waarde. De introductie van inkomensafhankelijke huurverhogingen zorgt ervoor dat sociale verhuurders in 2017 tot 1,8 miljard extra aan huuropbrengsten kunnen realiseren, terwijl de jaarlijks oplopende heffing in het woonakkoord dan op 1,7 miljard euro is bepaald.
Dat positieve resultaat bestaat volgens Blok in vrijwel alle beschouwde regio’s. De regio Groot-Amsterdam uitgezonderd. Daar valt het percentage negatief uit door de relatief hoge WOZ-waarden. Ook als de ruimte in het huurbeleid maximaal wordt benut, dan bestaat er een tekort van ruim veertig miljoen euro op een totale huursom van 2,5 miljard.
De aanpassingen pakken volgens het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting in vergelijking met het regeerakkoord ook gunstiger uit voor de solvabiliteit van de woningcorporaties. Bovendien hebben corporaties buiten de huurverhogingen meerdere verdienmogelijkheden. Zo levert een bevriezing van de bedrijfslasten een besparing van 300 miljoen euro op. Corporaties kunnen ook bezit verkopen. De regels daartoe worden binnenkort versoepeld. Verder profiteren corporaties van de tijdelijke verlaging van de BTW voor verbouwingen en het aangekondigde fonds voor energiebeparing.
De inkomensafhankelijke huurverhogingen worden voor ontvangers van huurtoeslag grotendeels gecompenseerd via de huurtoeslag. Voor 9 van de 10 huurtoeslagontvangers blijft de netto achteruitgang beperkt tot minder dan 0,1 procent. Bij hogere inkomens is het netto-effect groter.