Uiterlijk 1 juli moeten gemeenten de nieuwe Huisvestingswet hebben geïmplementeerd. Sommige wijzigingen zijn ingrijpend. Zoals de afschaffing van de woonduur. Maar er sneuvelen ook tal van maatwerkregelingen en kleine gemeenten mogen minder woningen bestemmen voor eigen inwoners.
Overgangsregeling afschaffing woonduur Vanaf 1 juli kunnen huurders niet meer hun woonduur inzetten bij het zoeken van een andere woning. Er is een overgangsregeling waarbij woonduur wordt omgezet naar inschrijfduur. Deze omgezette inschrijfduur blijft vijftien jaar geldig. Advies voor iedereen die wellicht ooit aanspraak wil maken op een (andere) sociale huurwoning: schrijf je in bij WoningNet. |
Kan ik aanspraak maken op een sociale huurwoning in plaats X; op wat voor soort woning heb ik recht en wanneer ben ik aan de beurt? Over dat soort zaken gaan - ingeperkt door landelijke wetgeving - de individuele gemeenten. Zij kunnen dat ook in regionaal verband regelen. De zestien gemeenten van de Stadsregio Amsterdam leggen afspraken over volgorde en voorrang bij de woonruimteverdeling sinds jaar en dag vast in een convenant. Daarnaast is er sinds 2006 een regionale huisvestingsverordening, waarin de regiogemeenten regelen aan welke voorwaarden woningzoekenden moeten voldoen, welke samenstelling van de woningvoorraad wordt nagestreefd en onder welke voorwaarden huiseigenaren huurwoningen mogen onttrekken of splitsen. Deze regionale afspraken bieden nog veel ruimte voor lokaal maatwerk.
Beperkingen aan ‘eigen inwoners eerst’
Vanwege de nieuwe Huisvestingswet moet het bestaande stelsel uiterlijk per 1 juli op de schop. Er verandert nogal wat. Omdat het kabinet het recht op vrije vestiging wil vergroten, krijgen gemeenten minder ruimte om eigen inwoners of woningzoekenden met een economische binding voorrang te geven. Ook het woonduurcriterium sneuvelt. Als consequentie daarvan gaat een streep door allerlei maatwerkregelingen die op woonduur zijn gebaseerd. Zo kunnen
stellen die gaan samenwonen hun woonduur niet meer optellen en vervallen ook de zogeheten spijtoptantenregelingen, die waren bedacht om de doorstroming te vergroten. Met de regelingen ‘tijdelijk behoud woonduur’ en ‘tijdelijk behoud inschrijfduur’ behielden woningzoekenden na verhuizing hun oude inschrijfduur of woonduur nog twee respectievelijk vijf jaar - voor als het nieuwe huis toch niet beviel. De nieuwe wet maakt aan veel creatief maatwerk een einde. Als je na 1 juli verhuist, springt je teller altijd op nul.
Gemeenten mogen straks maximaal de helft van de sociale huurwoningen met voorrang toewijzen aan woningzoekenden met regionale binding, waarvan weer maximaal de helft uit de eigen gemeente. Voor de zeven kleine gemeenten uit de Stadsregio is dat een moeilijke boodschap aan de eigen woningzoekenden: gemeenten als Landsmeer en Ouder-Amstel mogen nu 70 procent aan ‘eigen’ woningzoekenden - inclusief urgenten - toewijzen, dat wordt straks 25.
De nieuwe wet legt gemeenten ook op andere punten aan banden. Regels over woonruimteverdeling mogen nog alleen betrekking hebben op goedkope huurwoningen. Geen voorrangsregels meer dus voor goedkope nieuwbouwkoopwoningen. En gemeenten mogen de huisvestingsverordening niet meer gebruiken om woningen toe te wijzen op basis van leefbaarheidscriteria. Wie straks in een bepaalde buurt een concentratie van risicohuishoudens wil tegengaan, kan dat straks alleen nog doen via de ‘Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek’ (de ‘Rotterdamwet’).
Stadsregio vanaf 2016
Convenanten mogen niet meer van het kabinet: voor zover er regels nodig zijn, dienen die te worden opgenomen in de huisvestingsverordening. Gemeenten hebben tot uiterlijk 1 juli om de convenantafspraken in een nieuwe verordening op te nemen. In de Stadsregio is dit proces op een oor na gevild. De Regioraad heeft eind maart de noodzakelijke beleidswijzigingen geaccepteerd. Wat nog rest is de vaststelling van de nieuwe regionale huisvestingsverordening.
Maar daarmee is het niet klaar. Het kabinet ontneemt namelijk de stadsregio’s per 1 januari 2016 hun wettelijke status. Dit in het kader van het verder grotendeels mislukte dereguleringsbeleid (grotere provincies, grotere gemeenten, afschaffing waterschappen).
In brede zin hebben gemeenten zich uitgesproken ook daarna te willen blijven samenwerken, maar dat moet zich de komende periode verder uitkristalliseren. Voor wat betreft de huisvestingsverordening: dit kan weer via een regionale verordening, maar elke Stadsregiogemeente kan de gemaakte afspraken ook verankeren in een eigen verordening. Dan gaan we terug naar de situatie van voor 2006, brengt beleidsadviseur Sanne van de Lelij van de Stadsregio in herinnering: “Toen hadden we ook geen regionale verordening, maar wel een gezamenlijk woonruimteverdelingssysteem”.