Overslaan en naar de inhoud gaan
Top
Achtergrond
Groen is nog steeds geweldig uitgangspunt voor stedenbouw
Tuinsteden 3.0

In Museum ’t Schip is tot de zomer van 2025 de tentoonstelling ‘Het Paradijs van de Arbeider’ te zien. Die gaat over de ontwikkeling van de tuinstadgedachte: van de utopisten uit de negentiende eeuw tot de bouw van de naoorlogse New Towns. Anne-Jo Visser en Floris Weekhout pleiten voor nieuwe tuinsteden, aangepast aan de uitdagingen van onze tijd. Met de ontwikkeling van sociaal en ecologisch duurzame buurten kan een basis worden gelegd voor gezonde en veerkrachtige steden.
 

Image
Typerende passage in Tuindorp Oostzaan in Amsterdam Noord. Foto Nico Boink
De tuinstadgedachte is een reactie op de zwaar vervuilde binnensteden van de negentiende eeuw. Utopisten en hervormingsgezinden droomden over een betere wereld. Eén van de meest invloedrijke denkers op dit gebied was de Engelsman Ebenezer Howard (1850– 1928). Hij groeide op in het zwaar geïndustrialiseerde Londen. Daar maakte hij de armoedige en ongezonde leefomstandigheden van de arbeidersklasse van dichtbij mee. In zijn ‘Garden Cities of To-morrow’ (1902) formuleerde Howard baanbrekende ideeën over goede en sociale volkshuisvesting, stedenbouw en wonen in het groen. 

 

Drie-magnetenmodel

Eén van zijn uitgangspunten was het zogenaamde drie-magnetenmodel, waarin de tuinstad ‘het huwelijk’ vormde tussen stad en platteland. De stad bood werkgelegenheid, sociale kansen en amusement, terwijl het platteland natuurschoon, schone lucht en lage huurprijzen te bieden had. Howard dacht daarbij aan coöperatieve gemeenschappen van maximaal 30.000 bewoners, die als een ring van satellietsteden om de grote stad zouden liggen. Opvallend is dat Howard ruim een eeuw geleden al nadacht over duurzame alternatieven, zoals het vervangen van kolenstook door elektriciteit, inclusief een netwerk van elektrische treinen.
 

Image
Diagram met satellietsteden van Ebenezer Howard

Om de bouw van de eerste tuinstad te kunnen realiseren, richtte Howard in 1899 de Garden City Association op. Met steun van een groep weldoeners werd grond aangekocht, zo’n vijftig kilometer ten noorden van Londen. Hier werd vanaf 1903 Letchworth gebouwd: een tuinstad met niet alleen veel groen, maar ook met een uniek eigendomssysteem. De inwoners waren aandeelhouders van de First Garden City Ltd., de grondeigenaar. De huuropbrengsten werden geïnvesteerd in de stad, wat zorgde voor een duurzame ontwikkeling van de gemeenschap.  

Nederlandse tuindorpen

Image
De Graanstraat in Amsterdam Betondorp, officieel 'Tuindorp Watergraafsmeer'. Deze wijk is tussen 1923 en 1925 gebouwd. Betondorp is een van de eerste experimenten van volkshuisvesting in beton.

Bruinwold Riedel, secretaris van de Maatschappij tot Nut tot ’t Algemeen, introduceerde de Engelse tuinstadontwikkelingen in 1906 in Nederland. Zijn boek (‘Tuinsteden’) kreeg veel aandacht en inspireerde talloze hervormers en fabrieksdirecteuren. In Nederland werden vooral kleinere varianten populair, zoals tuindorpen en tuinwijken aan de rand van steden. Deze werden vaak ontwikkeld door fabrieksdirecteuren in de nabijheid van hun fabrieken, zoals in Delft (Agnetapark), Hengelo (Tuindorp ’s Lansink) en Renkum (Heveadorp). 
Niet alleen fabrieksdirecteuren speelden een rol in de realisatie van deze buurten. De woningwet van 1901 maakte het voor arbeiderscoöperaties mogelijk tuindorpen en tuinwijken te bouwen. Voorbeelden hiervan zijn Betondorp in Amsterdam-Oost, de tuindorpen in Amsterdam-Noord en Tuinwijk-Zuid in Haarlem. Al tijdens de bouw ervan werd nagedachte hoe gemeenschapszin kon worden gestimuleerd. Wijken met een dorpsplein, een muziekkoepel, lokale winkeltjes, gemeenschapshuizen en gemeenschappelijke tuinen. Bijna iedereen kreeg een voor- en achtertuintje om zelf groente en fruit te kunnen verbouwen of bijvoorbeeld kippen te houden. Belangrijke invloed kwam van Leberecht Migge, die zelfs een ‘tuinenrevolutie’ voorstelde als oplossing voor armoede. Hij geloofde dat met een eigen moestuin iedereen zelfvoorzienend kon zijn. Naast de tuintjes werden ook parken, plantsoenen en vijvers aangelegd. Dit resulteerde in lommerrijke en vaak idyllische leefomgevingen met veel gemeenschappelijk groen. 

Naoorlogse tuinsteden

Na de Tweede Wereldoorlog ontstond een tweede variant van het tuinstadconcept, dit keer sterk beïnvloed door de CIAM (Congrès International des Architectes Modernes)-beweging en de Engelse New Towns. Hoewel er opnieuw veel groen werd gepland, dwong de woningnood tot hoogbouw. De stedenbouwkundige stempelstructuur deed zijn intrede, waarbij een specifieke opzet van bebouwing werd herhaald om eenheid te creëren. Om kosten te besparen, werd seriematige bouw toegepast, maar het concept van gemeenschapszin bleef behouden. De woningen werden vaak gerealiseerd door woningbouwverenigingen, omdat betaalbaarheid nog steeds een belangrijk uitgangspunt was. De open ruimten tussen de bouwblokken boden veel groen en de grootschalige tuinsteden kregen door de wijkgedachte toch een hele menselijke maat. Bekende voorbeelden zijn de Westelijke Tuinsteden in Amsterdam.

Beschermd stadsgezicht

Tuindorpen en tuinwijken genieten nog steeds grote waardering. Met name de tuindorpen uit het begin van de vorige eeuw zijn geliefd en bewoners zijn trots op hun eigen woning en hun wijk. De naoorlogse tuinsteden bleken te eenzijdig te zijn gebouwd. Tijdens golven van stedelijke vernieuwing werden deze naoorlogse wijken onderworpen aan sloop en nieuwbouw, waarbij andere verkavelingsvormen werden geïntroduceerd. Tegelijkertijd ontstond er een beweging van veelal professionals die zich bekommerde om het behoud van het bijzondere erfgoed. 

Image
Bewoners van Tuindorp Oostzaan in Amsterdam Noord in hun 'voortuin'. Die zijn tegenwoordig niet zelden bestraat of betegeld. Dat dan weer wel... Foto: Nico Boink 2011. 

Klimaatbestendig bouwen

Met het huidige woningtekort is de vraag naar woningen opnieuw groot, terwijl de ruimte schaars is. In steden vertaalt deze vraag zich niet zelden in hoogbouw, terwijl in kleinere kernen wordt gekozen voor laagbouw en in enige mate ook voor midden- of hoogbouw. Een belangrijk verschil met de eerdere tuinsteden is dat we bij de realisatie van nieuwe woningen en buurten rekening moeten houden met klimaatverandering. Wereldwijde opwarming en de stijgende frequentie van hittegolven doen bewoners beseffen dat hittestress een probleem is. Zware regenbuien zijn eveneens een dringende herinnering aan de noodzaak van het vasthouden van hemelwater. Kortom, hittestress, waterbestendig bouwen en biodiversiteit staan prominent op de agenda. 

De woningwet stelde arbeiderscoöperaties in staat om tuindorpen te bouwen

Daarnaast hebben we geleerd van onze anonieme woonwijken. Zij bieden weliswaar ruimte om elkaar te ontmoeten, maar de vormgeving nodigt daar niet toe uit. Kortom, dit benadrukt ons pleidooi om het tuinstadconcept voor de derde keer te introduceren, maar dan in een vernieuwd jasje. De sterke punten van de tuinstad, betaalbaar wonen in het groen in een gemeenschap met voorzieningen, kunnen opnieuw worden benut. Tegelijkertijd moet het concept worden aangepast aan actuele uitdagingen. 

Tuinstad 3.0

Om de tuinsteden van de 21e eeuw, de tuinstad 3.0, te kunnen realiseren moeten we de uitdagingen van deze eeuw omarmen. We pleiten er daarom voor om stedelijke verdichting en uitbreiding te combineren met een hernieuwde focus op groen en gemeenschapszin. Pas wanneer we betaalbare woningen en buurten realiseren die zowel sociaal als ecologisch duurzaam zijn, leggen we de basis voor gezonde en veerkrachtige steden; plekken waar mensen zich thuis voelen. We zijn met meer dan achttien miljoen Nederlanders, elk stukje grond heeft al een of meerdere functies. Hierdoor is het noodzakelijk bestaande wijken en buurten te verdichten. Bovendien zal de grootste woninggroei plaatsvinden in en rondom de steden. 

Een voor- en achtertuintje om zelf groente te verbouwen of kippen te houden

De vraagstukken van vandaag verschillen aanzienlijk van die van tijdens de ontwikkeling van het tuinstadconcept. We willen bestaande wijken verdichten, terwijl we ook meer groen willen creëren. We streven naar woon- en leefomgevingen die bestand zijn tegen hitte en hevige regenval, ruimte bieden voor biodiversiteit en gebruikmaken van duurzame energiebronnen. Ook willen we diverse buurten qua samenstelling. Ondanks dat de vraagstukken anders zijn, geloven wij dat het concept van de tuinstad relevanter is dan ooit. 
Een goede tuinstad biedt betaalbaar wonen, veel groen met ruimte voor grote (gemeenschappelijke) tuinen, gemeenschapszin en lokale voorzieningen. Dit leidt tot een aantal principes die we consequenter kunnen toepassen bij verdichting en ontwikkeling van nieuwe wijken.

Betaalbaar wonen

Met het sluiten van woondeals in heel Nederland, is betaalbaar wonen weer op de agenda gezet. Twee derde van de woningbouw moet betaalbaar zijn, wat een grotere rol voor woningbouwcorporaties en grotere focus van de markt op betaalbaarheid vereist. Tegelijkertijd zal dit waarschijnlijk resulteren in kleinere woningen, omdat woningontwikkeling voor investeerders financieel haalbaar moet zijn. Daarnaast kunnen de komst van Community Land Trusts (CLT’s) of wooncoöperaties zoals De Warren en de Torteltuin op IJburg in Amsterdam een bijdrage leveren. De uitdaging zal zijn om die diverse groep van opdrachtgevers  - markt, woningbouwcorporaties, coöperaties - een rol te geven in de ontwikkeling van buurten, zodat veelzijdige en inclusieve wijken ontstaan.

Een goede buurt heeft genoeg ruimte voor ontmoeting, zowel met een buurthuis, buurtwinkels als buurtvoorzieningen als een moestuin of gedeelde tuinen. Dat betekent dat de wijk zo is ingericht dat je elkaar nodig hebt en daarmee elkaar treft. Dat kan in een winkel, wijkbibliotheek of gezamenlijke moestuin / gezamenlijk (binnen-)hof zijn. 

Geen bijzaak maar uitgangspunt

Deze buurten krijgen veel groen met ruimte voor allerlei soorten tuinen. Bij verdichting van wijken moet de beschikbare ruimte optimaal benut worden voor daktuinen, verticaal groen - zoals bij projecten als het Utrechtse Wonderwoods of de Trudo Toren met sociale woningbouw in Eindhoven -, drijvende tuinen en nieuwe oplossingen voor parkeren en deelmobiliteit. Groen mag daarbij niet als bijzaak worden beschouwd, maar moet in het ontwerpproces juist als uitgangspunt worden genomen voor goede stedenbouw en het realiseren van goede gemeenschappen. Het integreren van aantrekkelijke gezamenlijke tuinen, moestuinen en ander groen om elkaar te ontmoeten is cruciaal. Voorbeelden zoals ‘eetbare buurten’ met voedselbossen zoals Rijnvliet in Utrecht illustreren hoe gemeenschapszin en biodiversiteit kunnen worden bevorderd, terwijl ze tegelijkertijd zorgen voor opvang van hemelwater en afkoeling op hete dagen. Dit vereist naast stedenbouwkundigen en architecten, een grotere rol voor landschapsarchitecten en ecologen.

Floris Weekhout en Anne-Jo Visser
Het artikel over Tuinsteden 3.0 is eerder gepubliceerd in Ruimte + Wonen, vakblad over de leefomgeving voor ruimtelijke professionals en woonexperts. 
 
Image
Museum ’t Schip presenteert van 11 oktober 2024 tot en met 27 juli 2025 de tentoonstelling ‘Het Paradijs van de Arbeider: Tuindorpen en Tuinsteden’. Het toont de internationale ontwikkeling van de tuinstadgedachte; van de utopisten uit de negentiende eeuw, tot de tuinsteden van Ebenezer Howard en de bouw van naoorlogse New Towns. Ook wordt aandacht besteed aan actuele vraagstukken met betrekking tot duurzaamheid en stadsuitbreiding.
Info: www.hetschip.nl