In de Nederlandse woningbouw moet volgens PvdA-Kamerlid Adri Duivesteijn een ware revolutie plaatsvinden. De burger moet terug aan de macht. Het institutionele bouwen moet plaatsmaken voor het particulier opdrachtgeverschap. Daarnaast vraagt hij van corporaties dat zij hun passie voor vrije markt en schaalvergroting inwisselen voor wezenlijke investeringen in sociale samenhang. “Behoud van de sociale stabiliteit in de wijken is het allergrootste vraagstuk waar steden voor staan.”
Ronduit triest vindt Adri Duivesteijn het dat er opnieuw sprake is van woningnood. “Twee jaar geleden was iedereen er nog van overtuigd dat het woningvraagstuk in kwantitatieve zin onder controle was. In korte tijd dient zich een ernstige omslag aan. Het stagneren van de nieuwbouwproductie - we bouwen per jaar dertigduizend woningen te weinig - heeft een negatief effect op de doorstroming. Iedere nieuwe woning maakt een reeks aan verhuizingen mogelijk. De huidige afname van de bouwproductie maakt het voor driehonderdduizend, misschien wel vierhonderdduizend huishoudens onmogelijk zich te verbeteren. Iedereen blijft zitten waar hij zit, maar het grote aantal mensen dat zich in woonkwaliteit wil verbeteren neemt niet af.”
“Bij de herstructurering zijn we veel te ambitieus” |
Eigenlijk spreekt hij liever over een trieste stagnatie op twee fronten. “Aan de onderkant van de samenleving is de situatie nog veel ernstiger. Er worden in Nederland nauwelijks sociale woningen meer gebouwd. Het aantal nieuwe sociale woningen is op een hand te tellen. De corporaties hebben die oriëntatie helemaal los gelaten. Zij hebben geen trek in een onrendabele top van dertigduizend euro of meer en besteden dat geld liever aan duurdere woningen. De vernieuwing van de sociale voorraad valt daardoor stil. En niemand kan hen daartoe verplichten. Dat is de tragiek.”
Een derde probleem signaleert Duivesteijn in de grote herstructureringsgebieden. “Bij de herstructurering zijn we veel te ambitieus. Net als in de vroegere stadsvernieuwing moet alles op zijn kop. Daardoor ontstaat overal onrust. Terwijl een groot deel van de na-oorlogse wijken de komende twintig of dertig jaar gewoon moet door functioneren. Zou het niet veel verstandiger zijn die portiekwoningen met minder ingrijpende maatregelen weer in goede staat te brengen?”
Het ontstaan van de nieuwe woningnood heeft volgens hem alles te maken met de dominantie van het institutionele exploitatie-denken. “In de volkshuisvesting gaat het alleen nog maar om afschrijvingstermijnen. Na renovatie moet een huis dertig jaar dienst doen. Er is een enorm contrast tussen de wijze waarop een corporatie met haar bezit omgaat en de handelwijze van eigenaar/bewoners. Die zijn sterk geneigd de woning acceptabel te maken voor de tijd dat zij er zelf in wonen. Pas als er een nieuwe eigenaar komt, dan is er sprake van een fundamentele ingreep. Ik ben daarom overtuigd voorstander van een andere rolverdeling. Veel meer woningen, zeker in Amsterdam, moeten bij particuliere eigenaren worden ondergebracht. Met de corporatie in een serviceverlenende rol, als het gaat om onderhoud en beheer.”
Hij is verder bevreesd dat het bij de bestrijding van de woningnood weer dramatisch fout gaat. “Omdat we snel meer nieuwe woningen moeten bouwen, ontstaat de neiging gebrek aan kwaliteit te legitimeren. En zal op Vinex-locaties in een nog hoger tempo louter treurigheid verrijzen. Wat is de culturele waarde van die gebieden? Wat is de houdbaarheid van dergelijke woningen? Is het een versterking van de stad of een gelegitimeerde manier van sub-urbaan wonen? Het is geen goede lijn om de woningproductie tot grote hoogte op te voeren, als er niet op hetzelfde moment sprake is van toename van kwaliteit.”
Koper betaalt voor lucht
Het verwondert hem waar woonconsumenten vandaag de dag zonder morren genoegen mee nemen.
“Neem IJburg, Ypenburg of een andere Vinex-locatie. Als een koper driehonderdduizend euro investeert, dan betaalt hij deels voor lucht. Een beetje opsmuk maakt het misschien wel duurder, maar de meeste woningen zijn een standaardproduct. De torenhoge prijzen laten zich niet verklaren door de onderliggende kwaliteit. De prijs wordt bepaald door de markt. Overwinsten verdwijnen in de zakken van ontwikkelaars en aannemers. Dat is allemaal geld, dat in verbetering van de kwaliteit had kunnen worden geïnvesteerd.”
Collega-politici tonen zich volgens hem op dit punt uiterst laks. “Politici accepteren dat burgers veel te veel moeten betalen voor hun woning. Iedereen maakt zich druk over de benzineprijs, maar dat burgers tienduizenden teveel betalen voor een woning is geen onderwerp. Zij steken zich voor tonnen in de schuld, maar de kwaliteitsdiscussie ontbreekt. Dat is ronduit verbijsterend.”
Particulier opdrachtgeverschap
Duivesteijn wil af van de projectontwikkelaar als dominante opdrachtgever. De burger moet zelf opdrachtgever worden. Dat is zijn hoofddoel voor de 21ste eeuw. “De mondige, ontwikkelde, geëmancipeerde burger die meer geld heeft dan ooit, moet het recht krijgen het heft in eigen hand te nemen. Niet iedereen zal dat willen. Maar de dertig procent van de burgers die dat wel wil, moet die kans absoluut krijgen.”
De zegeningen van het particulier opdrachtgeverschap tonen zich volgens hem iedere dag aan de Amsterdamse grachten. “We lopen kwijlend langs de grachtengordel. De kwaliteit die daar door particulieren stukje bij beetje is gecreëerd, willen we allemaal behouden. Maar we bouwen dergelijke kwaliteit niet of slechts uiterst zelden opnieuw. In het Oostelijk Havengebied mocht slechts een zijde van een straatje door particulieren worden gevuld. Het resultaat is spectaculair. Ieder huis is anders. De diversiteit aan plattegronden is enorm. Of neem De Kersentuin in de Utrechtse Vinex-locatie Leidsche Rijn. De architectonische kwaliteit is hoog. De woningen zijn groter dan gemiddeld en ondergronds parkeren blijkt wel degelijk betaalbaar. Dan blijkt dat door eigen initiatief mensen meer woning voor hun geld krijgen.”
“Met verkoop van huurwoningen komt dood kapitaal tot leven“ |
De particuliere opdracht is naar zijn idee niet alleen voorbehouden aan de sterkste portemonnee. “Ook als er maar twee ton euro te besteden valt, zijn er interessante resultaten te boeken. Ik ben beslist geen voorstander van catalogus-woningen. Iedereen moet zijn eigen woning ontwikkelen. Het is veel meer de vraag of gemeentebestuurders het als hun ambitie zien een dergelijke mogelijkheid te creëren. Velen van hen denken nog steeds institutioneel. De wethouder praat liever met een ontwikkelaar of een corporatie en gaat dan onder de noemer van public private partnership aan de slag. De gemeentebestuurder moet nog door krijgen dat hij er voor de burger is. En dat hij de burger die mogelijkheden moet geven.”
De landelijke politiek kan eveneens helpen. “Op landelijk niveau moeten we het grondbeleid zo aanpassen dat gemeenten weer de regie krijgen. Op toekomstige bouwlocaties nemen ontwikkelaars nu al posities in. Gemeenten staan met de rug tegen de muur. De wethouder heft zijn handen en zegt: ik kan niets. Dat is ook zo. Het is daarom belangrijk dat we in de sfeer van grondbeleid er voor zorgen dat de positie van de burger weer veilig wordt gesteld. Dat kan door een exploitatieverordening.”
Duivesteijn verwacht ook beslist niet alle heil van het particuliere bouwen. Sommige kwesties blijven vragen om een institutionele aanpak. Voor mensen die niet zelf het initiatief willen of kunnen nemen is sociale woningbouw wel degelijk noodzakelijk.
Nationaal Fonds Volkshuisvesting
De tekorten bij nieuwe sociale woningen laten zich volgens hem op eenvoudige wijze oplossen. “Er moet een nationaal fonds komen, gekoppeld aan het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting. Een fonds waar corporaties jaarlijks verplicht aan afdragen. Vervolgens kunnen minder vermogende corporaties geld krijgen voor hun onrendabele investeringen. Heel simpel. In de nieuwe Woonwet moet dat wettelijk worden geregeld. Onderling regelen ze dat namelijk niet, zo is tot op heden wel gebleken.”
De ontwikkeling die de meeste corporaties doormaken, zegt hij niet echt te kunnen begrijpen.
“Nederland had een sterke sociale huursector. Je zou het als een stiltegebied kunnen zien. Een terrein waar men niet meegaat in de jacht op schaalvergroting en marktgericht werken. Dat zorgt er voor dat mensen betaalbaar kunnen wonen. Maar helaas is alles onderhevig aan de wetten van het liberale denken. De aandacht voor het onroerend goed is groter dan de aandacht voor de sociale stabiliteit, terwijl dat het grootste vraagstuk is waar onze steden voor staan. Onze steden worden steeds meer bewoond door een bevolking met een andere kleur. Het vraagstuk van samenleven komt centraal te staan. Ik zou willen dat corporaties hun passie tot uitdrukking brengen in het creëren van sociale samenhang in de woonwijken van Amsterdam.”
Aandacht voor sociale stabiliteit mag zich er niet in vertalen dat corporaties maar gewoon op hun oude bezit blijven zitten. “Meer mensen moeten hun huurwoning kunnen verwerven. Dat dient twee belangrijke doelen. Dood kapitaal komt tot leven. Corporaties verdienen geld dat zij direct weer kunnen investeren in nieuwe woningen. En overdracht van zeggenschap leidt tot een product waar mensen hun verantwoordelijkheid voor kunnen nemen. Zolang burgers niet verantwoordelijk zijn voor hun huis en hun directe leefomgeving, zullen zij altijd van anderen de oplossingen verwachten. Terwijl mensen zich op hetzelfde moment niets meer van instituties aantrekken. Die tijd hebben we gehad.”
Bij het zelf dragen van de verantwoordelijkheid moet de overheid wel behulpzaam zijn.
“In de nieuwe Woonwet moeten we de positie van de verenigingen van eigenaren erkennen. Zij moeten de bewonersorganisaties van de toekomst worden. Het ontstaan van actieve verenigingen kan worden gestimuleerd door het sparen voor onderhoud fiscaal aftrekbaar te maken en door het aanstellen van beheerders aantrekkelijk te maken.” Uiteindelijk zou een stelsel van actieve verenigingen zich kunnen gaan bemoeien met het beheer van de woonomgeving. “Dan stappen we af van de afstand en breken we met de schaalvergroting. Dan krijgt de burger de kans zijn eigen boontjes te doppen.”
Aan het aloude probleem dat mensen met een hoog salaris in een te goedkope woning wonen, wil het sociaal-democratische Kamerlid geen woorden meer vuil maken. “Het is misschien vanuit de moraliteit vervelend dat sommige mensen te goedkoop wonen. Wees blij dat ze er zijn. Ze leveren een bijdrage aan de sociale differentiatie. Zij vormen juist de partij aan wie woningen kunnen worden overgedragen. Ook kunnen juist zij een bijdrage leveren aan het organisatiekader in een buurt of een VVE.”
Een nieuwe overloop?
Voor de korte termijn heeft Duivesteijn Amsterdam, dat zo graag wil bouwen, weinig te bieden. Het is vooral een gemeentelijke verantwoordelijkheid dat het bouwtempo weer omhoog gaat. “Den Haag kan niet zoveel doen. Het is wel mogelijk dat we nog eens kijken naar de vraag of er niet teveel eisen worden gestapeld. Maar ik heb niet bewezen gezien dat de stapeling van eisen de ultieme stagnatie betekent. Verder is het een zaak van het bijstellen van plannen.”
De bouw van substantieel nieuwe steden zou voor de langere termijn de druk op Amsterdam wel een beetje kunnen verminderen. “Verdergaande uitbreiding van Almere kan de druk verminderen. Daarbij gaat het om meer dan alleen woningen. Almere vraagt terecht om meer voorzieningen. En die mensen kunnen we vervolgens niet zoals nu in de file laten staan.
Ook Hoofddorp kunnen we upgraden tot een stad met een echt centrum en voldoende voorzieningen. Ik heb nog niet gehoord wat minister Kamp met ons voorstel voor een stad in de Haarlemmermeer gaat doen. Veel keuze is er ook weer niet. We zijn met z’n alleen tegen afbraak van de historische structuur van de Bollenstreek. Kamp is tegen bebouwing van vliegkamp Valkenburg. En bouwen in het Groene Hart is evenmin een goed idee.
In Hoofddorp, maar ook in Almere, zou de uitdaging van het individuele opdrachtgeverschap maximaal kunnen worden uitgebuit. Wij plaatsen onszelf steeds in een tijdsklem. Waarom trekken we niet gewoon 25 jaar uit om een stad te maken? In het tijdsperspectief van een mensenleven is dat helemaal niets bijzonders. En dan kan met inventiviteit en creativiteit iets ontstaan dat veel meer is dan een standaardproduct met kwaliteitsarmoede.”